Zeelui stranden in bloedige oorlog
Gerrit van Goedesbergh gaf een spannend verhaal uit over een schipbreuk in Azië. De VOC had het monopolie op zulke verhalen. Haalde de boekhandelaar zich problemen op de hals?
Op 20 januari 1657 vertelde Gerrit van Goedesbergh, boekverkoper op het Damrak, aan de notaris dat hij van Lijntje Wouters een manuscript had ontvangen ‘overt verongelucken van seker schip gedestineerd naar Oostindien’. Lijntje Wouters was de echtgenote van Paulus Olofsz Rotman, tweede stuurman in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Ze waren in 1648 getrouwd en woonden in de Runstraat. Goedesbergh zou dit manuscript uitgeven als Kort verhael, van d'avontuerlicke voyagien en reysen van Paulus Olofsz. Rotman, zeylende van Batavia na het eylant Tywan op het fluytschip de Koe.
De verklaring werd kennelijk afgelegd omdat er moeilijkheden zijn ontstaan met de VOC over de uitgave, of omdat Lijntje bang was dat dat zou kunnen gebeuren. Het publiceren van dagboeken, reisverslagen, kaarten en andere beschrijvingen van Azië door personeel van de VOC was streng verboden. De compagnie had daarop het alleenrecht.
Op haar verzoek verklaart de uitgever dan ook dat de uitgave ‘buijten weten, ordre ende konsent’ van Lijntje Wouters tot stand is gekomen. Goedesbergh belooft bovendien het echtpaar ‘te indemneren, bevrijden, kost- ende schadeloos guaranderen tegens de Oostindische Compagnie van alle swarigheden en moeijten die hen ter sake vant drucken en uijtgeven [..] soude mogen overkomen’. Met andere woorden: mochten er problemen ontstaan met de VOC, dan zal Goedesbergh Lijntje en haar man vrijwaren, en alle kosten voor zijn rekening nemen.
Spannend scheepsjournaal
Het was niet de eerste keer dat Lijntje Wouters de hulp van een notaris inriep in relatie tot haar mans activiteiten in Azië. Drie jaar eerder, op 14 november 1653, liet zij al eens al eens twee zeelieden opdraven, Lamberts de Groot van Antwerpen en Cornelis Alberts van Oudewater, om een verklaring over haar man af te leggen. Er gingen in Amsterdam namelijk praatjes rond dat Rotman in Azië ‘met een Swartinne [waarschijnlijk een Aziatische vrouw] is Huijshoudende & alsoo sijn echt gebroocken heeft’. Allemaal onzin, zeiden de twee zeemannen, die onlangs uit Azië waren teruggekeerd en stelden Rotman zeer goed te kennen.
Gerrit van Goedesbergh dreef van 1648 tot zijn dood in 1670 de boekhandel ‘In de Delfsche Bijbel’ op ’t Water – het Damrak – pal tegenover de Nieuwe Brug. Hij gaf van alles en nog wat uit, van religieuze literatuur als de Meditatien oft overdenckingen en Gebeden op yder dagh in de weeck van Richard Baker tot het blijspel De geheymen Minnaer van Catharina Questiers. En dus ook dit spannende scheepsjournaal van Rotman. Want spannend was het.
Het schip De Koe was een fluit, een bolrond vrachtschip van zo’n 360 ton, in 1646 in Amsterdam gebouwd voor de VOC Kamer van Amsterdam. In december van dat jaar vertrok het van Texel naar Batavia, waar het zes maanden later aankwam. Het jaar daarop maakte het een succesvolle reis van Batavia naar Deshima in Japan, met een lading sandelhout bestemd voor Taiwan.
Eten met stokjes
Het verhaal van Rotmans ‘avontuerlicke voyagie’ vangt aan op 12 juni 1652, als De Koe van Batavia vertrekt met 86 zielen aan boord, koers ‘recht Noorden’ naar Taiwan. Op 16 juli 1652 loopt het schip in een vliegende storm aan de grond bij Guangzhou (Kanton). Op 20 juli krijgt het zoveel water binnen dat het niet meer te redden is.
De bemanningsleden geven elkaar met ‘schreijende oogen de handt’ en nemen ‘met droevige harten een eeuwige affscheydt van malkander’. Daarna springen de mannen over boord. Slechts acht ‘kloecke swemmers’ weten de ramp te overleven, de rest moest wel door de haaien verslonden zijn, aldus Rotman.
Rotman bereikt met zeven anderen de kust. De situatie was ernstig. In zijn relaas ontpopt hij zich echter als een schrijver met gevoel voor het komische detail: ‘Wy hadden by ja en by neen maer een enckelt Broeckjen aen, soo dat wy geweldigh nae den dagh verlanghden, want wy leden groote koude.’ De mannen gaan op weg naar de stad Kanton en komen onderweg in contact met de Chinezen, die nogal van het bezoek opkijken, bijvoorbeeld als de Nederlanders eten.
Rotman: ‘...ende zy wilden hebben dat wy met stockjes souden eeten, maer wy en konden onse part daer niet mede krijgen; soo dat wy de stockjes haest nederwierpen en speelden [aten] met vier vingeren en een duym, daer zy geweldigh om lachten, want zy haer leven op sulcken fatsoen [manier] niet en hadden sien eeten. Ende dat noch meer is: de vrouwen staecken hare kinderen om hoogh, jae boven op de Huysen om ons te sien eeten, gelijck of het een groot Mirakel gheweest ware.’

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeDe ontvangst is echter niet overal even hartelijk: ‘Wij mochten de straet niet ghebruicken of zy wierpen ons met steenen, en riepen kleyn en groot Ammokau, Ammokau. Dat is te zegghen: Roo Hollandtsche Honden: jae eenige spoghen ons in 't aangesicht en dreighden ons te slaen, soo dat wy 't niet langher en konden verdragen.’
Ming versus Mantsjoe
Een spannend verhaal van kranige zeelui in avontuurlijke omstandigheden, waarom zou de VOC daar bezwaar tegen kunnen hebben? Honderden zeelieden zetten hun ervaringen op schrift, want de honger naar kennis over de buiten-Europese wereld was groot. Boeken met beschrijvingen van Azië en Afrika, zoals die van Olfert Dapper werden in Amsterdam verslonden.
De VOC had echter een strategisch belang. Rotmans verhaal was een persoonlijk verslag, maar hij was met zijn makkers zonder het te beseffen een complete oorlog binnengewandeld. De Nederlanders hadden op het eilandje Taoyuan bij de huidige stad Tainan een fort gebouwd, Fort Zeelandia, een handige pleisterplaats in het verkeer tussen Indonesië, China en Japan. Het huidige Taiwan heette toen Formosa, en was voor de Nederlanders een lucratieve handelspost.
Op het vasteland werd de heersende Ming-dynastie met groot geweld verdreven door de Mantsjoes, maar het zuiden van China was nog trouw aan de Ming-dynastie. Admiraal Zheng Chenggong, door de Nederlanders ‘Coxinga’ genoemd, vestigde er in naam van de Ming een eigen rijkje, dat hij over bijna de hele zuidoostkust uitbreidde. Hij maakte van Amoy – nu Xiamen – zijn hoofdkwartier.
Op weg daarheen zag Rotman overal bloedige gevechten tussen de troepen van Coxinga en de ‘Tarters’, zoals hij de Mantsjoes noemde. Gegevens over die gespannen situatie waren essentieel voor de concurrentiepositie van de Compagnie – wie had de macht, met wie konden ze zaken doen?
Vanuit Amoy liet Coxinga de acht mannen begin januari 1653 met een jonk naar Batavia gaan en op den duur moet Rotman in Amsterdam zijn teruggekeerd. Het is onbekend of zijn Kort Verhael een bestseller was, het is evenmin bekend of de VOC actie heeft ondernomen.
Gerrit van Goedesbergh lijkt er in elk geval weinig schade van te hebben ondervonden. Toen hij overleed in 1670 nam zijn zwager Abel Symons van der Storck de zaak over; de inventaris werd in gedeelten verkocht. Toen ook Van der Storck stierf, in 1679, had de boedel van Gerrit van Goedesbergh al met al zo’n 30.000 gulden opgebracht.
Mark Ponte
Decembernummer 2021
Met dank aan Freek van Eeden, Alle Amsterdamse Akten vrijwilliger.
ALLE AMSTERDAMSE AKTEN
Tientallen vrijwilligers werken mee aan het enorme project om de vele honderdduizenden notariële akten in het depot van het Stadsarchief Amsterdam te ontsluiten. Inmiddels zijn al drie miljoen namen in de index opgenomen.
Doet u ook mee? Meld u aan: www.alleamsterdamseakten.nl.
Delen: