Woonboten: Wildgroei op het water


Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeIllegale schepen
Vanaf het midden van de jaren vijftig speelde werk geen rol meer in de beslissing op het water te gaan wonen. Woningnood wel: voor kleinere huishoudens en de minder kapitaalkrachtigen waren er te weinig huizen. Deze groep ging op zoek naar alternatieven, en door de modernisering van de binnenvaart waren boten in ruime mate beschikbaar. De nieuwe wind die door de stad waaide maakte het wonen op een boot ook populair: de bewoners op het water ervoeren een grote mate van vrijheid, ruimte en hadden weinig last van regels. Bovendien was een woonboot goedkoper dan behuizing op de wal.
Vanwege het grote tekort aan woningen voerde de gemeente een soepel vergunningenbeleid met de achterliggende gedachte dat mensen na een paar jaar wel weer aan de wal zouden gaan wonen. Dit bleek een illusie. De gemeente bleek de groei van het aantal woonboten niet bij te kunnen houden. De verschillende categorieën ligplaatsen waarmee de gemeentelijke ambtenaren werkten, illustreerden de onmacht van het gemeentebestuur. Zo waren er ‘officiële ligplaatsen’, ‘officieuze plekken’, ‘wachtplaatsen’ en ‘verspreide ligplaatsen’.
Op officieuze ligplaatsen lagen schepen die wel de benodigde vergunningen hadden maar waarvoor geen officiële ligplaats was. Woonschepen mochten in afwachting van een door de gemeente afgegeven vergunning op een wachtplaats liggen. ‘Verspreide ligplaatsen’ waren plekken voor woonschepen met een speciale functie, bijvoorbeeld voor werk of voor bewaking. Naast deze vier categorieën bestonden de illegale woonboten, die zonder aangewezen ligplaats of woonvergunning in de Amsterdamse wateren lagen.
Compacte stad
Veel bootbewoners raakten het spoor bijster in de wirwar aan categorieën van legaliteit en vergunningen. Ze vroegen net als bij woningen op de wal aansluiting op gas, water en licht. Verder hamerden ze op zekerheid over behoud van hun ligplaats en erkenning van een woonschip als officiële woonvorm. In juni 1973 besloot de gemeenteraad alle woonschepen op het drinkwater aan te sluiten. Dat gold voor alle boten die op 2 juli 1973 in de stad lagen dus ook voor de ruim 1200 niet-legale schepen. Zij kregen een gedoogstatus, maar vanaf 1974 mochten geen nieuwe woonschepen de stad binnen.
In 1984 besloten B&W tot legalisering van alle woonschepen op hun toenmalige ligplaatsen. In de media gaf het college aan dat ‘zich in het afgelopen decennium een belangrijke wijziging in het denken over woonschepen had voltrokken’. Werden woonschepen in eerdere jaren nog gezien als een tijdelijk en ongewenst bijverschijnsel van de woningnood, in het huidige denken, aldus B&W ‘passen woonschepen uitstekend in een beleid gericht op het tot stand brengen van een compacte stad’.
Met allerlei nota’s en ‘gedoogronden’ probeerde het stadsbestuur daarna de problematiek onder controle te krijgen, maar tevergeefs. De partijen leken steeds scherper tegenover elkaar te staan: de bewoners van schepen tegenover de gemeente, maar ook de wal- en grachtenpandbewoners en verenigingen of genootschappen die de historische waarde van de stad beschermen en klaagden over ‘wildgroei op het water’. Ambtenaar Quinten Niessen zei een interview uit 2000: ‘We hebben in 1998 in de gemeenteraad over 120 illegale woonboten een debat van zeven uur gehad.’
De moeizame relatie tussen stadsbestuur en woonbootbewoners is vandaag de dag iets meer genormaliseerd. D66-fractievoorzitter Reinier van Dantzig schreef een opgetogen opiniestuk in het Parool met als titel: ‘Voor groei Amsterdam ligt de toekomst op het water’. Maar de discussies over de verhoging van de liggelden laten zien dat de verhouding nog altijd explosief is.
DIT ARTIKEL IS ONTLEEND AAN DE MASTERSCRIPTIE WOONBOTEN IN AMSTERDAM: GELIEFD EN VERGUISD, DOOR PIM VAN ROOIJEN, DECEMBER 2021, UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Delen: