Amsterdams meest roemruchte huis-aan-huisblad was ongetwijfeld Wiering’s Weekblad. Dat had niks met Wieringen te maken: het had de naam te danken aan de oprichter Carel Wiering. De krant werd ergens in de twintiger jaren – een exacte datum is onbekend –door Wiering opgericht, waarschijnlijk in zijn huis Hogeweg 14, boven een drukkerij. In eerste instantie werd het orgaan getooid met namen als De Familiebode, Zuid-Amsterdammer en Ons Weekblad.  

Omdat het van meet af aan een gratis huis-aan-huisblad was moest Wiering wel aan zijn adverteerders duidelijk maken dat zijn krant werd gelezen. Daarom opende de krant op de voorpagina met de ingezonden-brievenrubriek. Het liefst had hij daar brievenschrijvers die een titel voor hun naam hadden staan: ir., mr. of prof. Zo kon Wiering tegen zijn adverteerders zeggen dat zijn krant tot in de hoogste kringen werd gelezen.  

Wiering’s Weekblad werd behalve met advertenties gevuld met weinig opzienbarende achtergrondartikelen over zaken als het koningshuis, of hoe meisjes aan een goede huwelijkspartner moesten komen. Maar al snel was het Weekblad geen sufferdje meer, en berichtte net zo makkelijk over de geschiedenis van Oostenrijk als over de vraag wie Chamberlain was. Onder de kop ‘Wie geld opspaart is een snoodaard’ besteedde de krant in januari 1931 aandacht aan een toespraak van de grote  econoom John Maynard Keynes, waarin hij opriep niet te sparen maar te consumeren: ‘De raad van den Engelschman lijkt de meest logische remedie voor de maatschappelijke kwalen van dezen tijd.’ 

Ook de historie van de Jodenvervolging passeerde de revue, waarbij een rechte lijn werd getrokken van Luther naar Goebbels. Al vroeg voer Wiering’s Weekblad een anti-NSB-koers: ‘Als wij den heer Mussert een goeden raad mogen geven, dan zouden wij zeggen: geef het op, beste kerel, het is toch hopeloos. Nederland is niet te redden van de democratie. Want het zal liever sterven in schoonheid met de democratie, dan leven met het fascisme.’ 

‘Prins van verzet’ 
Bij de bezetting van Nederland ging de krant zoals de meeste in eerste instantie gewoon op de oude voet verder. Wie niet beter weet, leest uit de advertenties niet dat er een oorlog gaande is. De redactionele inhoud was niet fel anti-Hitler, maar ook zeker niet pro-Duits. Tijdens de oorlog geen woord over de Jodenvervolging, maar wel artikelen over hoe het ging met het koningshuis, en natuurlijk berichten over verduistering, het hamsteren van voedsel, het uitdelen van bonnen, de kou en tuinieren in oorlogstijd.  

Wiering’s Weekblad had inmiddels een oplage van 230 duizend en wist zijn bestaan te rekken tot 1942. Daarna viel het doek, wegens gebrek aan elektriciteit en papier. Na de Bevrijding kreeg de krant al snel het felbegeerde ‘certificaat van geen bezwaar’. Op 15 juni 1945 lag hij weer op de deurmat, nu als Wiering’s Weekblad Revue, en pakte de draad van voor de oorlog weer op.  

De helft van het nieuws was landelijk of internationaal. Opvallend was de onversneden bewondering voor de Oranjes, waarbij prins Bernhard werd aangeduid als ‘prins van het verzet’ en Wilhelmina als ‘het plechtanker van onze nationale vrijheid’. Bij de inhuldiging van Juliana pakte de krant breed uit. En in 1959 organiseerde de Weekrevue rond Koninginnedag een feestweek waarbij een wedstrijd ‘Redevoering’ werd gehouden. Deelnemers waren onder anderen Max Tailleur, Simon Vinkenoog, Remco Campert en Rijk de Gooijer. Ook waren er verkiezingen voor het gezelligste huisdier. In die jaren bereikte de krant een oplage van 320 duizend.  De burelen verhuisden in 1952 naar de Nes. 

Paradijsvogels 
In de jaren zestig heerste er nog een feodale sfeer, vertelt oud-redacteur Arnold-Jan Scheer. ‘Ik werkte onder chef Van Heusden. Hij zat aan een groot bureau en rookte een dikke sigaar. Ik was heel duidelijk ondergeschikt aan hem, deed klusjes zoals telefoonnummers voor hem draaien. Het was de tijd van mannen in driedelig pak met een dikke sigaar in hun hoofd die elke dag naar de Industrieele Club gingen.’ Van Heusden had een eigen column. Scheer: ‘Die declameerde hij en die moest ik opschrijven en uittikken. Ik kon namelijk met tien vingers typen.’   

Tegelijkertijd schreef Scheer – zeventien jaar oud – artikelen over van alles en nog wat. ‘In de ochtend ging ik Vera Lynn oppikken op Schiphol, ‘s middags interviewde ik een ouder echtpaar en ‘s avonds reisde ik af naar een diner in de haven met Martini en witte wijn. Ik leerde mensen kennen als Haring Arie, Pistolen Paultje, Tattoo Peter, maar schreef ook over een zwerver die met zijn bootje in de Amstel was vastgevroren.’  

De bijzondere types zorgden voor zijn levenslange fascinatie voor het soort eigenzinnige lieden die hij later zou portretteren in de televisieprogramma’s Paradijsvogels en Showroom. De oplage van Wiering’s Weekblad steeg naar 345 duizend.      

Scharrelei 
De jaren zeventig luidde een periode in waarin ook de stadskrant werd meegevoerd door de rebelse wind van die tijd. Oud-redacteur Jaap ter Dam (inmiddels overleden) herinnerde zich: ‘In het redactielokaal aan de Nes zat een groep jongens en meisjes te schrijven. De één over mode, maar de ander was pedofiel en schreef hier naar hartenlust over, weer een ander was communist en schreef rode stukken.’ 

Miep Wisselink trad in 1976 aan als journaliste: ‘Het was een chaos op de redactie. Ik geloof dat ik de enige was die serieus een krant probeerde te maken. Veel verslaggevers wáren er gewoon niet. Ik zou niet weten waar ze uithingen. De sfeer was heel gezellig. Ik ging vaak koffie halen in de Brakke Grond. De koffie op de redactie stelde niet veel voor. We gingen ook regelmatig na afloop naar de kroeg. Maar echt veel gedronken werd er niet.’  

Wisselink mag de introductie van het scharrelei in Amsterdam op haar conto schrijven. Weken achtereen publiceerde ze een lijst met winkeliers die dat milieu- en diervriendelijk ei verkochten. De lijst groeide gestaag, want de ondernemers werden graag in positieve zin genoemd.  

Een van de meest opzienbarende auteurs, tussen de reclame voor karbonades en Persil door, was ‘Spiegel’. In het echt heette hij Louis Cornelis Vrooland, maar hij gebruikte die naam niet om zijn kinderen te beschermen.  Op z’n vijftiende was deze domineeszoon, die tijdens de oorlog in een concentratiekamp was beland, tot het socialisme bekeerd. Daarvan deed hij luid en duidelijk kond.  

Zijn stukjes, die hij 14 jaar lang schreef, stonden altijd rechts op pagina 3. De koppen zeggen eigenlijk al genoeg: ‘Vóór arbeiderspensioen vanaf 60 jaar’; ‘Werklozen hebben recht op solidariteit’; ‘Welgestelden betalen veel te weinig belasting’ en ‘Voor de compañeros van Salvador Allende’. Het was nogal van dik hout zaagt men planken, maar Spiegel noemde zichzelf dan ook ‘radicaal, en niet zo zuinig ook’. 

Dat kon niet eeuwig goed gaan en dat ging het dan ook niet. Na zeshonderd stukjes werd hij eruit gegooid. Zijn laatste column verscheen op 20 augustus 1975.  De kop: ‘Met gesmoorde stem tot ziens zeggen’. Hij vertrok ‘...omdat de directie van mening is dat politiek in deze krant niet thuishoort’.    

Veertigkoppige redactie 
In 1973 veranderde de krant halsoverkop van naam. Het blad, sinds 1956 aangesloten bij de Perscombinatie, werd omgedoopt tot Amsterdams Stadsblad. De directie was het gerucht ter ore gekomen dat de grote concurrent De Echo, van De Telegraaf, een nieuwe naam zou krijgen: Het Stadsblad. Binnen een week was de verandering geregeld en was de naam Wiering’s Weekblad definitief verleden tijd.  

De krant had inmiddels z’n top bereikt met een oplage van 450 duizend, een kantoor in Amsterdam en Amstelveen en een veertigkoppige redactie, inclusief freelancers. In 1998 telde het Amsterdams Stadsblad nog zeven edities – ook de dorpen in de regio Amsterdam kregen het blad gratis – met nog eens vier kranten die rechtstreeks aan de krant verbonden waren.  

Voormalig adjunct-redactiechef Joop Lahaise, die er in 1999 aantrad: ‘Het waren degelijke nieuwsbladen met een goede cultuursectie en veel advertenties.’ Ook werd er veel plaats ingeruimd voor lokale politiek. Arnoud van Soest was van 1984 tot 2005 redacteur: ‘Anders dan Telegraaf-concurrent De Echo, die in mijn optiek wel érg luchtig nieuws bracht voor toffe Amsterdammers, waren wij wat serieuzer. Wij volgden stadsdeelraden, wijkcentra en actieve buurtgroepen.’  

De krant kreeg journalistieke prijzen en werd door coryfee Jan Blokker ‘de NRC onder de huis-aan-huisbladen’ genoemd, maar het mocht allemaal niet baten. Bij het begin van het nieuwe millennium zette de neergang in. Het internet was aan zijn opmars begonnen en de verkoop van advertenties ging langzaam maar gestaag achteruit.     

Het laatste nummer verscheen op 21 maart 2012. Het was een dun katern geworden met een minimum aan eigen verhalen, ook nog eens ingevouwen in de grootste concurrent De Echo.  De overname door de Echo was slechts uitstel van executie. Op 18 december 2019 was het ook voor dit blad definitief over en uit. Na honderd jaar werd de schepping van Carel Wiering ten grave gedragen.