Vetmaan, Slokkebier en Dikkeboom. Vondelingen kregen rare namen

Rond 1800 zat de economie van Amsterdam ernstig in het slop. Armoede en honger waren aan de orde van de dag. Op kwade dagen vonden politieagenten en burgers soms wel tien vondelingen op de stoep. 

Het hoogtepunt – of liever dieptepunt – van de vondelingencijfers lag in 1817: 769 kinderen in totaal. De meeste vondelingen lagen op de Prinsengracht, voor de poorten van het Aalmoezeniersweeshuis of op de stoep bij buren of overburen. De stal van slager Bouman, naast de hoek met de Leidsestraat, was kennelijk een veilige achterlaatplek: in 1792 lagen er acht kinderen. Al die vondelingen werden opgenomen in het Aalmoezeniersweeshuis. Hun aantal groeide dus alarmerend snel. In 1811 verbleven er bijna 2450 kinderen in het weeshuis, terwijl er nog eens 2000 kleintjes bij minnen waren ondergebracht – bij elkaar ruim 4000, dus.   

Een meerderheid van de vondelingenlegsters motiveerde haar besluit in een begeleidend briefje dat zij zelf schreven of dicteerden. Al die briefjes zijn door de regenten van het weeshuis keurig bewaard, en ze geven een indringend en ontroerend beeld van het lot van de kinderen en het verdriet van de moeders – de armste bewoners van de stad. In 1795 noteerde de moeder van een meisje: “uijt armoet neergelijt”. De volgende dag lagen er nog eens twee meisjes: een van drie en een van dertien maanden. Hun moeder laat weten ze uit “groote hongersnoot” te hebben achtergelaten. 

De briefjes zijn de enige tastbare herinnering aan de herkomst van de vondelingen. Sommige dienden als bewijsmateriaal waarmee ouders hun kinderen later hoopten terug te krijgen. Ze kopieerden het briefje dat ze aan hun kind meegaven, zodat ze een identiek document konden laten zien, of ze stopten een beschreven kaartje tussen de kleren van het kind, waar ze de helft of een kwart afknipten. Anderen voegden een halve speelkaart of prent toe. Een enkel kind kreeg een bewijs mee in de vorm van een lintje of een gekleurd papiertje. 

 

Quartblank

Enkele briefjesschrijfsters verschaften nadere informatie over de vaders van de vondelingen. In november 1790 liet een moeder een babyjongetje achter. In het begeleidende briefje beschrijft ze diens uiterlijk en ook noemt ze zijn naam: Hendrik Smit. Veel kinderen kreeg een briefje mee met het verzoek om het kind met een bepaalde naam in een bepaald geloof te laten dopen. Ongeveer 80% van die ouders gaf een voor- en achternaam op. 

De achternaam was vaak vals, maar zo gekozen dat ouders hun kind later konden herkennen, als ze het ooit zouden terughalen, zoals Nixs, Weinig, Bitter, Enkelvoort, Onseeker, Grief, Zondervan en De Ongelukkige. Positiever waren de ouders van Hoop, Goedtheijd en Voordewind; afgeleid van het uiterlijk zijn Klijnhandt, Moij, Le Belle en Quartblank. Dubieuze namen als Vetmaan, Slokkebier, Dikkeboom en Zeebuijth maken duidelijk dat het bedenken van een valse achternaam niet altijd gemakkelijk was.

Als er geen naam was opgegeven, verzonnen de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis zelf iets. Die waren niet allemaal even creatief. Bovenaan de top tien van jongensnamen stonden Pieter en Willem. Daarna volgden Cornelis, Jacob, Nicolaas, Johannes, Gerrit, Frans, Carel en Abraham. De deftigere naam Quirijn werd slechts tweemaal verleend. Voor de meisjesvondelingen bedachten de regenten al even weinig originele voornamen: Anna, Johanna, Elisabeth, Jacoba, Geertrui, Cornelia, Wilhelmina, Susanna, Catharina en Maria. Incidenteel gaven ze een absurde naam, zoals Narcissa Narcis.

 

Philip Suijvel

Veelvoorkomend was de vernoeming van de familienaam naar de vindplaats. In de buurt van het weeshuis: Van der Trapp, allerlei varianten op Poort (La Porte, Porter, ter Poort, Ingang), Hoek en Prins, naar de Prinsengracht. In 1786 kreeg een voor de meisjespoort gevonden vondeling de achternaam Van der Deuren; in datzelfde jaar kreeg Geertruid La Cave haar fraaie naam mee naar de bierkelder van het weeshuis. De naastgelegen ververij van weduwe Nijdoorn leverde Van Verven, Verf of Verwer op en veel meisjes kregen kleurennamen: Maria de Witt, Eva Groen, Fijtje Rood, Frederica Geel, Lidia Purper en Wijntje Blauw.

Beroepen waren ook een dankbare bron, zoals de koekenbakker op de hoek met de Leidsegracht (Koekebakker, Koek, Soet, Hooning, Bakker). De vindplaats bij de buurttapper gaf aanleiding tot Anna Wijn. Anna Schoen werd aangetroffen door een schoenmaker, evenals Antje van Leest. Philip Suijvel was gevonden bij een melkkelder, Anna Champagne lag op de stoep van een wijnkoper op de Bloemgracht. Aan de overzijde van de Prinsengracht woonde een meestertimmerman, die tevens klussen deed voor het weeshuis. Op zijn stoep gevonden kinderen heetten later Mattheus Lood, Alexander Timmerman, Johanna Gesina Timmer, Anna Maria Schuurmans en Joseph Schaef. Kinderen die in de stal van Slager Bouman aan de Prinsengracht werden achtergelaten heetten Beenhakker, Bouwman, De Slager, van der Slagt, Kalff, Van Os, Vleeschouwer en Vleezig.

 

Maneschijn

De stallen aan de overkant van het weeshuis en elders verschaften voor een aantal kinderen de naam Stal en het stokvispakhuis aan de Leidsegracht: Stokvis of Leng, Stokvleet of Beuker. Piet Lombard, Alida Bank en Levina Leening dankten hun naam aan de Bank van Lening, Johan Ernst School aan de Franse School en Hestera Meester aan de Stadsschool. Rond het Leidseplein gevonden kinderen heetten Jacob Schouwburg naar het theatergebouw, en Cornelis Ruijters naar de ruiterstal bij de Leidsepoort. Margaretha Menon lag voor het Mennonietenweeshuis aan de Prinsengracht en Nicolaas Munt op het Singel bij de Munt. Ongelukkig was het meisje dat te vondeling was gelegd op de openbare wc bij de vuilstortplaats bij de Leidsepoort. Zij moest voortaan als Maria Secreet door het leven.

Een regent die de zoveelste naam moest verzinnen voor een binnengebracht kindje zat weleens zonder inspiratie. Achter zijn bureau zag hij zijn kamer vol staan met voorwerpen die tot naam konden dienen, voor Johanna Blaauwpot, Jacoba Johanna Pot, Pieter Cornelis Boek, Maria Hoedt, Jacob Leendert Kaars, Johannes Klok, Leonard Penning, Jan Pieter Pijp, Christoffel Stoel, Helena Courant en David Glas. Vanaf 1817 kregen de jongens een zeedierennaam (Voorn, Baars) en de meisjes boerderijdierennamen.

Ongelukkig gekozen nieuwe namen – zoals Tweeroos, Lijsagt, Vijflang, Eensgesind, Zonderling en Maneschijn – verdwenen meestal snel, omdat de kindersterfte hoog was. Van de 352 in 1792 opgenomen vondelingen waren er 22 jaar later volgens het onderzoek van de regent Cornelis Vollenhoven uit 1814 nog slechts 65 in leven.

NANDA GEUZEBROEK IS GASTCONSERVATOR VAN DE TENTOONSTELLING VONDELINGEN. HET AALMOEZENIERSWEESHUIS VAN AMSTERDAM (26 MAART–26 JULI) IN HET STADSARCHIEF AMSTERDAM EN SCHREEF OOK HET BIJBEHORENDE BOEK (UITGEVERIJ VERLOREN).

 

Maartnummer 2020

Delen:

Buurten:
Centrum
Dossiers:
Amsterdammers
Editie:
Maart
Jaargang:
2020 72
Rubriek:
Verhaal
Tijdperk:
1700-1800 1800-1900