Theater Tuschinki opende honderd jaar geleden de deuren
Abraham Tuschinski complimenteerde iedereen die een steentje had bijgedragen aan zijn ‘wereldtheaterpaleis’ in de Reguliersbreestraat – behalve de man zonder wie het er nooit was gekomen: architect Hijman Louis de Jong. Ze hadden ruzie. Alle eer ging naar een ander.
Eén man was er niet bij toen Abraham Tuschinski op vrijdag 28 oktober 1921 zijn bioscooppaleis aan de Reguliersbreestraat opende. Iedereen die ook maar iets aan de bouw van het feeërieke filmtheater had bijgedragen – technici, decorateurs, tegelbakkers, interieurverzorgers, ontwerpers, muurschilders en vele anderen – was uitgenodigd. Niet te vergeten ook de Rotterdamse firma D.C. Klaphaak. Dat werd alom geprezen als de architect van het gebouw, maar was het niet. De echte bouwmeester, Hijman Louis de Jong, bleef die avond ongenoemd. Terwijl hij niet alleen de onderhandelingen met de gemeente Amsterdam had gevoerd over de aankoop van de grond en de sloop van de huisjes die daar stonden, maar ook de man was die de originele bouwtekeningen had gemaakt én gesigneerd. Waar was hij gebleven?
Hijman Louis de Jong was zijn loopbaan begonnen als timmermansleerling, werkte als tekenaar bij de fameuze architect Hendrik Berlage en had daarna zijn eigen kantoor geopend onder de naam Amsterdamsch Bouwbureau. Hij schiep zijn eigen werkgelegenheid door de gemeente te attenderen op onbewoonde terreinen in de stad en ideeën in te dienen voor de bebouwing daarvan – naar ontwerpen van De Jong zelf, uiteraard. Zo kon hij bogen op goede contacten met het stadsbestuur. En dat maakte hem bij uitstek de geschikte man om namens de firma Tuschinski ruimte te vinden voor de bouw van een groots bioscooptheater in de Amsterdamse binnenstad. Dat hem die opdracht werd verleend, was waarschijnlijk te danken aan een broer van De Jong, die als secretaris bij Tuschinski werkte.
Oversteek
Abraham Tuschinski was in 1904 als Pools-Joodse landverhuizer naar Rotterdam gereisd om via de Holland-Amerika Lijn de oversteek naar Amerika te maken. Maar toen hij te horen kreeg dat de boot nog even op zich liet wachten, kwam hij op het lumineuze idee in de Maasstad een pension voor mede-landverhuizers te openen – zodat ze niet langer afhankelijk zouden zijn van christelijk onderdak. Dat bleek dermate lucratief te zijn dat hij de moed vergaarde in een bioscoopje te investeren. En daaruit groeide zijn imperium.
Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog exploiteerde zijn bedrijf in Rotterdam al vier succesvolle bioscopen onder de fraaie namen Scala, Olympia, Thalia en Cinema Royal. Ook het hoofdkantoor was in Rotterdam gevestigd. Maar dat vond Tuschinski nog lang niet genoeg. Er moest ook nog een vlaggenschip komen – en vanzelfsprekend zou dat moeten verrijzen in Amsterdam, de hoofdstad van het land.
Of architect De Jong ook actief heeft meegeholpen aan het vinden van een goede locatie, is niet meer te achterhalen. Wel is duidelijk dat Tuschinski al gauw een begerig oog liet vallen op de Duvelshoek, een verkrottend buurtje achter de Reguliersbreestraat. Bovendien staat vast dat De Jong zich in 1917 bij de gemeente meldde als “gemachtigd zijnde en handelende voor zijn principaal A. Tuschinski”, om toestemming te verkrijgen voor de onteigening en sloop van 31 gammele pandjes ten behoeve van de nieuwbouw. Ze bevonden zich in de Blindemansteeg, de Land van Beloftensteeg, de Reguliersdwarsstraat en de Reguliersbreestraat – in totaal 500 vierkante meter. De beide stegen zouden zelfs geheel van de Amsterdamse plattegrond verdwijnen.
Noodkreten
Maar gemakkelijk ging dat niet. Onverhoeds bleek De Jong te belanden in een competentiestrijd tussen twee topambtenaren. De man van Publieke Werken vond het een goed idee die slonzige steegjes te slopen, terwijl de man van Huisvesting telkens nieuwe bezwaren opwierp. De eerste won het gevecht, omdat hij na verloop van tijd steun wist te verwerven van de toenmalige burgemeester Jan Willem Tellegen. Nu omarmde ook de man van Huisvesting het plan opeens.
Wel was er door die tweedracht ten stadhuize heel wat tijd verloren gegaan. Tuschinski stuurde op 7 januari 1918 uit zijn hoofdkantoor in Rotterdam een benarde brief aan De Jong waarin hij smeekte om spoed: “Ik heb een kapitaal uitgegeven aan den grond en ik weet niets, letterlijk niets. Ik ben ten einde raad.” En in al zijn ongeduld ging er al op 24 januari 1918 wéér een brief naar Amsterdam: “Ik behoef u er niet aan te herinneren in welke positie ik met die geschiedenis verkeer, daar ik zoo’n groot kapitaal heb uitgegeven en nu kan ik niet verder.”
Hijman de Jong deed zijn uiterste best. In dringende brieven aan de gemeente verwees hij naar de schadelijke gevolgen van de trage besluitvorming voor zijn opdrachtgever. Om daaraan dreigend toe te voegen dat Tuschinski intussen afstevende op “zijn financieelen ondergang”. De noodkreten moeten toch iets in beweging hebben gebracht. In de zomer van 1918 meldde het vakblad Bioscoop Krant dat de Amsterdamse gemeenteraad had ingestemd met de verkoop van een stuk gemeentegrond waar Abraham Tuschinski zijn pronktheater kon neerzetten. Voor die grond betaalde hij f 700.000,-; de bouw ging volgens de eerste berekeningen nog eens f 900.000,- kosten.
Trots
De bewoners waren echter niet van plan zonder slag of stoot uit hun pandjes te vertrekken. “Met moord en doodslag hebben ze mij bedreigd”, vertelde de bioscoopmagnaat in 1931, bij het tienjarig jubileum van zijn theater, aan De Telegraaf. “De bewoners hingen er aan de huizen. Kwamen we er in de aangekochte woningen, dan bleken de bewoners vaak de balken en binten uit de vloeren meegenomen te hebben. ’t Was werkelijk onmogelijk iemand de huur van zijn woning op te zeggen. Ik moest den menschen dus geld geven om ze van hun woning af te krijgen. Gaf ik den eenen dag iemand 500 gulden, dan wilde zijn buurman den volgenden dag 2000 gulden en zo ging ’t door. Maar ik wou en zou en moest in Amsterdam mijn bioscooptheater hebben!”
Diezelfde zomer van 1918 maakte Abraham Tuschinski op 21 augustus zijn vermetele bouwplannen bekend in een opvallende advertentie in alle grote kranten. “Wij leven thans in een tijd”, aldus zijn ronkende betoog, “dat er weliswaar groote behoefte bestaat aan theaters, maar slechts alleen aan de allergrootste en allermooiste, en daarom heeft de directie besloten een Wereldtheaterpaleis op te richten, dat de trots zal uitmaken van eenieder, die alleen in de allergrootste klasse publieke vermakelijkheden een bron ziet ter bevordering van het vreemdelingenverkeer en ter verdeling van den volkssmaak op het gebied van kunst en amusement.”
Pilaren
Na die eerste advertentie volgden er nog vele. De komst van de megabioscoop moest een groots evenement worden voor alle Amsterdammers. Zodra de Duvelshoek was gesloopt en de grond bouwrijp was, verrees rondom het terrein in het najaar van 1918 een grote schutting met kijkgaten, zodat de voorbijgangers de bouw van het wereldwonder op de voet konden volgen. Hijman de Jong leverde intussen de eerste tekeningen af – geheel volgens de strenge eisen die Abraham Tuschinski aan zijn medewerkers stelde. Inclusief de knappe constructie die moest voorkomen dat het zicht op diverse plekken in de zaal belemmerd werd door pilaren, zoals in andere theaters vaak het geval was. Pilaren in de zaal waren verboden, had Tuschinski verordonneerd. “Ik duld die plaaggeesten van het publiek niet in mijn theater.” De Jong vond een oplossing. Hij verankerde de balkons in de voorgevel, zodat ze geen ondersteuning in de zaal nodig hadden.
Zo was het Abraham Tuschinski die uiteindelijk in ieder detail – groot of klein – het laatste woord had. Hij gaf opdracht de voorgevel tot “een monumentaal kunstwerk van verglaasd, gebakken steen” te maken, met een grijzen façade waarin van alles en nog wat samenkwam: de vastberaden contouren van de Amsterdamse School, de uitbundige decoraties van de art-decostijl en de oosters ogende krulversieringen daartussen. Geen wonder dat latere critici nooit precies wisten hoe ze die gevel moesten omschrijven. Ze konden er veel verschillende invloeden in ontdekken, maar alles bij elkaar was het toch vooral Tuschinski’s eigen hang naar opsmuk en overdaad die de dienst uitmaakte.
Ruzie
Je zou de stijl van het theater zodoende Tuschinski-barok kunnen noemen. De gerenommeerde sierkunstenaar Pieter den Besten, die zich had uitgeleefd op het interieur, vertelde eens dat Tuschinski zijn ontwerpers tot uiterste gehoorzaamheid aanzette: “Als wij tegengestribbeld hadden, zouden wij zonder meer de straat opgestuurd zijn.” Ook zelf draaide Tuschinski er in zijn memoires later niet omheen: hij was de baas. “Jij gaat tekenen”, zou hij tegen een architect hebben gezegd. “Maar ik ben niet gauw tevreden, zodat het dikwijls zal voorkomen dat ik met een enkele blik een tekening afkeur.”
Welke architect Abraham Tuschinski hier bedoelde, stond er niet bij. Tussen alle medewerkers die hij in zijn memoires met naam en toenaam liet vermelden, ontbrak de naam van Hijman de Jong. Nog vóór de opening van het theater was er tussen de opdrachtgever en de architect een hoogoplopend conflict ontstaan dat nog lang heeft voortgewoekerd. Nadere bijzonderheden ontbreken, wel is duidelijk dat het over geld ging. De Jong vond de honorering die hij ontving voor de werkzaamheden ter voorbereiding van de bouw ernstig tekortschieten.
Hij had er veel meer werk aan gehad dan aanvankelijk was begroot. Tijdens onderzoek naar de carrière van zijn grootvader trof een kleinzoon van De Jong een brief aan die de architect schreef aan Tuschinski’s advocaat Vincent van Peski, waarin hij de namen noemde van enkele medewerkers die zouden kunnen bevestigen hoe hard hij had gewerkt. Die brief dateerde van 12 februari 1924. Met andere woorden: meer dan twee jaar na de opening sleepte de zaak zich nog altijd voort. Hoe het is afgelopen, weten we niet.
Correctie
Zo is de naam van Hijman de Jong in de geschiedenis van Tuschinski goeddeels verdwenen. Maar er was één man die voor hem opkwam. Op de dag na de opening publiceerde het Algemeen Handelsblad een correctie op de eerdere berichtgeving: “De heer Klaphaak deelt ons mede, dat hij uitsluitend de uitvoerende architect van het gebouw Tuschinski is geweest. De tekeningen werden gemaakt door de heer H.L. de Jong.”
HENK VAN GELDER IS JOURNALIST.
Beeld: Achtergevel van Tuschinski, door Roel Wijnants
Delen: