Stadsschouwburg, Leidseplein 26, 13 september 1926: De laatste eer
Vele duizenden gaven op het Leidseplein een laatste huldebetoon aan het acteursechtpaar Greta Lobo-Braakensiek en David Jessurum Lobo. Op 9 september 1926 kwamen ze samen om het leven bij een treinongeluk in de buurt van Voorschoten. De twee toneelkunstenaars waren nog jong – in de veertig – en lieten een 17-jarige zoon achter. Nederland was diep geschokt. Ze lagen opgebaard in de Stadsschouwburg, een eerbewijs dat ook andere acteurs en actrices ten deel viel.
De Rotonde van de Stadsschouwburg was in een 'chapelle ardente' veranderd. Zwart doeken bedekten de wanden en er stonden brandende kaarsen tussen de lijkkisten van Greta Lobo-Braakensiek en David Jessurum Lobo. Zo'n 1500 mensen namen 's ochtends deel aan het defilé, waarna collega's naar binnen gingen om afscheid te nemen. Er waren ook toespraken, onder meer van wethouder Floor Wibaut. Collega-acteurs droegen daarna eerst de kist van Greta (familiair Greetje genoemd) rond de schouwburg en vervolgens die van David. Op het balcon speelde ondertussen het orkest van het Paleis voor Volksvlijt de treurmars uit Beethovens Eroica en de Marche funèbre van Chopin. Bij het Leidsebosje stonden auto's gereed om de stoffelijke overschotten naar het Centraal Station te rijden, om per trein naar Driehuis-Westerveld te gaan. Extra tragisch was dat het echtpaar net een huwelijkscrisis had overwonnen: na twee jaar scheiding waren ze net een dag voor hun fatale ongeluk hertrouwd.
Esther de Boer–van Rijk
Het was niet de eerste en laatste keer dat de Stadsschouwburg het toneel was van een dergelijk laatste eerbetoon. Een jaar eerder was Louis Bouwmeester ten grave gedragen en ook toen stond het Leidseplein vol en was er in de Rotonde een rouwkapel ingericht. De stoet ging toen per koets naar de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Naast de koets liep toen onder andere Esther de Boer–van Rijk (door collega's tante Hes genoemd), een hele afstand voor een dame op leeftijd. Na haar overlijden in 1937 werd zij ook in de Rotonde opgebaard, waar wethouder Monne de Miranda over haar uitzonderlijk lange toneelloopbaan – 65 jaar – sprak en haar glansrol als Kniertje in Heijermans Op hoop van zegen. Niet alleen op het Leidseplein zag het zwart van de mensen, maar ook langs de route richting de Joodse begraafplaats in Muiderberg. Tot in de Watergraafsmeer stonden de stoepen vol. Onderweg werd even stilgehouden bij de haar zo geliefde Hollandsche Schouwburg, om acteur Louis de Vries de gelegenheid te geven een krans op de baar te leggen.
Vanuit de Stadsschouwburg vertrok twee jaar later ook Theo Mann-Bouwmeester (89) naar haar laatste bestemming, Westerveld in Driehuis; er was geen chapelle ardente ingericht, dat wilde zij niet. De toneeldiva had van 1857 tot 1926 op de planken gestaan en de ontwikkeling van vaudevilletheater tot serieus toneel meegemaakt. Doortje noemde ze zich aanvankelijk, 25 jaar later Theodora, al snel afgekort tot Theo. Bewonderaars schonken haar bij het 40-jarig toneeljubileum een ring ontworpen door edelsmit Jan Eisenloeffel, met de opdracht die te zijner tijd aan een talent uit een volgende generatie door te geven. Zij koos Else Mauhs, die natuurlijk naast de baar liep toen de stoet het Leidseplein overstak. Tegenwoordig draagt Halina Reijn deze ring.
Ank van der Moer
Nog eenmaal zou voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog het Leidseplein volstromen voor een laatste hommage aan een geliefde acteur. Dat was Louis de Vries, overleden in het Franse Nice in maart 1940. Zijn overschot was direct naar Amsterdam getransporteerd en opgebaard in de Rotonde, waarna hij in Muiderberg ter aarde werd besteld. Van Shakespeare's personage Shylock (De koopman van Venetië) had hij een diep betreurenswaardig schepsel gemaakt, een slachtoffer van antisemitisme. Het was zijn glansrol, die hij talloze malen speelde.
De tijd voor massale publieke belangstelling bij uitvaarten vanuit de Stadsschouwburg was na de oorlog voorbij. Wel werd de traditie voortgezet om befaamde tonelisten een eerbetoon te geven in de Rotonde. Voor acteur en regisseur/ toneelleider Louis Saalborn in 1957. Voor Else Mauhs twee jaar later. Naast haar baar liep Mary Dresselhuys; het Journaal zou bij haar overlijden in 2004 met dat beeld openen. Voor Jan Musch in 1960 na een loopbaan van maar liefst 65 jaar, net als Saalborn was hij acteur, regisseur en toneelleider geweest. Een van de slippendragers was sterauteur Paul Huf, die een jaar later volgde.
De jong overleden acteur en operazanger Hans Kaart kreeg hetzelfde eerbetoon in 1963 en een jaar later Rika Hopper. Een grande dame die bijna 60 jaar op het toneel stond en voor de oorlog tien jaar lang een eigen theater had gehad aan de Plantage Middenlaan. Na haar afscheid van het toneel in 1954 berichtte De Waarheid: "Daarna huldigde ze anderen of bewees zij de laatste eer aan collega's die eerder gingen. Nu ging zij zelf." Het duurde tot 1983 voordat er weer een chapelle ardente werd ingericht. Nog één laatste keer: voor actrice Ank van der Moer. Zij had alle stormen doorstaan die het toneelbestel hadden wakker geschud.
Jan Punt
Voordat het gebruik van een chapelle ardente in zwang kwam, was het de gewoonte om collega's en bewonderaars de gestorvenen vanaf het sterfhuis naar de laatste rustplaats te brengen. Soms was dat een wel heel kleine wandeling. In 1776 blies steracteur Jan Punt zijn laatste adem uit in het vierde huis van de Rozengracht (noordzijde) bij de Prinsengracht en werd begraven in de Westerkerk. Bij de begrafenis in 1827 van Johanna Cornelia Ziesenis-Wattier (uitgesproken als Watjé) – naar wie in 1875 de zuidkade tussen de Spiegelgracht en het Kleine-Gartmanplantsoen is vernoemd – gebeurde dat echter niet, want ze overleed in Voorburg en werd in Den Haag begraven. Wel was er een herdenking in de Stadsschouwburg.
Het plantsoentje dat ontstond na overkluizing van een stuk Lijnbaansgracht kreeg in 1915 de naam van Maria Johanna Kleine-Gartman, overleden in 1885 na een carrière van een halve eeuw. Haar roem stoelde tevens op haar werk voor de Toneelschool. De stoet verzamelde zich voor de Stadsschouwburg, ging naar het sterfhuis in de Nieuwe Looiersdwarsstraat en vandaar naar de Oosterbegraafplaats. Langs de route stonden duizenden belangstellenden. Niet zoveel als bij de uitvaart van de Lobo's, maar hun lot was dan ook extra dramatisch.
BENJAMIN LOBO
De zoon van de Lobo's, Benjamin (Ben), nam in 1936 Boekhandel Van Rossum in de Beethovenstraat over, die toen zeven jaar bestond. Hij leidde de zaak tot zijn overlijden in 1973, behalve in de zwartste oorlogsjaren. De boekhandel floreert als altijd en Ben Lobo's geest (hij had een voorkeur voor geschiedenis en literatuur) waart er nog rond. Zijn zoon René (overleden in 2015) ging net als zijn grootouders aan het toneel en werd tenslotte theaterdocent.
Beeld: Nationaal Archief/Vereenigde Fotobureaux N.V.
Delen: