Stadslegenden: vluchttunnel Papeneiland
Tiel Netel (76), die het café in 1966 overnam, laat mij de ‘vluchttunnel’ graag zien. We lopen de miniwenteltrap van zes treden af, samen met Tiel jr., hij bestiert nu de zaak. De toiletten en keuken laten we – letterlijk – links liggen. Schuin rechts tegenover de onderste traptree zien we een houten hek. “Heb je een lichtje bij je?”, vraagt de jonge Tiel, als hij het hek openmaakt.

waar de roomskatholieken in het
achterhuis kerkten, met de zij-
ingang aan de Brouwersgracht.
Tekening: Gerrit Postma (1830-
1840).
Niet, dus. We kijken in een aardedonker gat, dat inderdaad het begin van een nog wat lager gelegen gang lijkt, ongeveer anderhalve meter hoog. Hoe ver loopt die door? “Twaalf meter”, bluft hij. Wat kan er kloppen van het verhaal? Om te beginnen: is de naam Papeneiland al niet een sterke pijler onder het verhaal? Nou nee, het café heet pas zo sinds de laatste restauratie in 1956. Eerder was het De Blauwe Druif. Sinds 1896, pas toen kwam hier een kroeg. De naam Papeneiland werd al wel eeuwen eerder gebruikt voor dit noordelijkste stukje Jordaan, omdat even verderop ooit het Kartuizerklooster had gestaan.
Tweede vraag: was er echt een schuilkerk aan de andere kant van het water? Ja, die was er, althans sinds 1687. En wel schuin aan de overkant op Prinsengracht 7. Of beter gezegd, daarachter. Vóór ze naar Prinsengracht 7 verhuisden hadden de katholieken al op diverse andere adressen in de buurt gekerkt. Laatstelijk net ten noorden van de Brouwersgracht op de Korte Prinsengracht in de voormalige stal van de paardenpostdienst op Haarlem. Om die reden kreeg de schuilkerk de bijnaam De Post-hoorn. Die naam ging in 1687 over op de nieuwe plek aan de Prinsengracht en in 1863 op het grote, door architect Pierre Cuypers ontworpen neogotische kerkgebouw dat toen werd ingewijd in de nabije Haarlemmerstraat.
Geheim
Als er werkelijk een vluchttunnel was, rijst natuurlijk de vraag: waarom? Die ingeburgerde term ‘schuilkerk’ is eigenlijk nogal misleidend. Hij dateert uit de 19de eeuw, toen de zich emanciperende katholieken hun bejegening in de afgelopen twee eeuwen graag zo zwart mogelijk schilderden. Zeker, sinds de Alteratie (de protes-tantse machtsovername) in 1568 was het calvinisme de staatsgodsdienst en werden onder meer de katholieken achtergesteld. Maar van vervolging was geen sprake, in ieder geval zeker niet meer in de 18de eeuw. Katholieken kregen geen plaats in het stadsbestuur, maar konden wel gerespecteerd regent zijn van katholieke liefdadige instellingen, bijvoorbeeld weeshuizen of huizen voor ouden van dagen. Ze mochten ook hun missen houden, zolang het maar niet te veel opviel. En ze moesten geen aanstoot geven – om dogmatische dominees niet op de kast te jagen. Geen bazuingeschal met de ramen open dus, zoals in 1676 in het schuilkerkje van de jezuïeten op de Raamgracht (later redactielokaal van Vrij Nederland). Dat ging te ver, omdat ook de buren klaagden. Maar verder hoefden de katholieken nergens bang voor te zijn. Geheim waren hun huiskerken (een betere naam dan schuilkerk) allesbehalve: daarvan had het stadsbestuur keurige adreslijsten. Er was dan ook niets aan de hand, toen de Posthoornparochie de twee bestaande inpandige huisjes uitbreidde tot een kerkzaal voor 800 mensen en het pand Prinsengracht 7 bestemde tot pastorie.
Wel vond het stadsbestuur het eleganter tegenover de calvinisten als de roomsen (ook wel ‘papen’ genoemd) niet door de voordeur aan de gracht naar binnen gingen, maar via een zij-ingang op de Brouwersgracht. Maar een vluchtgang was die zeker niet.
Dus waarom zouden die katholieken het dan in hun hoofd halen een tunnel te graven? Een heidens karwei! Zo’n tunnel zou 45 meter lang moeten zijn en minstens drie meter diep moeten liggen – want zo diep is de Prinsengracht. En bovendien breed genoeg om minstens 100 mensen in ijltempo doortocht te bieden. “Als dat in de 17de eeuw technisch al kon, dan zeker niet onge-merkt”, zegt Jørgen Veerkamp, seniormedewerker van de gemeentelijke afdeling Archeologie.
Bessen-ijs
Op ons verzoek stelde Veerkamp een onderzoek in, samen met fotograaf Wim Ruigrok. Zij kropen de smerige en benauwde ‘tunnel’ in. Of beter gezegd: drie opeenvol-gende kleine ruimten, gescheiden door tussenmuurtjes met krappe openingen, samen geen twaalf maar slechts 3,60 meter lang. Nog opmerkelijker: de ‘tunnel’ liep niet oostwaarts naar Prinsengracht 7, maar noordwaarts onder de stoep langs de Prinsengracht door, richting Brouwersgracht. Veerkamp: “Die vluchttunnel is dus een broodje aap. Of een broodje paap.”
Er resteren twee vragen. Allereerst: wat is het dán? “Het is een kelderuitbreiding ten behoeve van de opslag. De tussenmuurtjes zijn later gebouwd ter versteviging”, zegt Veerkamp. En twee: waar komt het tunnelverhaal vandaan? In geschriften van vóór pakweg 1980 is het nergens te vinden en daarna verschijnt het sporadisch op websites en in toeristengidsjes, steeds zonder enige bronvermelding. Opmerkelijk.
Hoe komt Tiel Netel eigenlijk aan zijn kennis? “Tante Marie, mijn voorgangster, wist er al van. En ik dacht: ja, Papeneiland, dat komt van papen, en dat zijn katholieken. Dus dat zou heel goed kunnen. Van papen had ikzelf geen verstand, hoor. Mijn vader was communist.”
In de jaren zestig had Netel zelfs nog een tijd een deal met rondvaartrederij Kooij. “Appie Kooij kwam hier met een boot vol mensen en dan hield ik een praatje over de tunnel, schonk de mannen een borrel en de vrouwen een bessen-ijs. Zo’n 60 cent per glas, geen geld. Maar toen eiste hij daar nog korting op ook. Ik zei: ‘Daar is het gat van de deur!’ Maar ja, een mooi verhaal blijft het, natuurlijk…”
Dit artikel werd u aangeboden uit Ons Amsterdam editie 10 - 2017.
Tekst: Peter Paul de Baar
Beeld: Tekening van J. Postma, gedateerd 1835. Afgebeeld staan de huisnummers 5 tot en met 15 op de Prinsengracht. Afkomstig uit het Stadsarchief van Amsterdam.
Delen: