Sigarenboer rookt zware pijp

In tabakswinkels werd het sportnieuws uitgewisseld

In 1930 waren er in Amsterdam bijna 1300 ‘sigarenboeren’, nu zijn er nog geen 200 meer. Ook van hun traditionele rol als trefpunt van sportliefhebbers is weinig meer over. Maar de laatsten der Mohikanen houden dapper stand. Hoe?

“De zes ontbreekt”, grinnikt de bedeesde Piet Zeilstra haast schuldbewust. In plaats van een visitekaartje heeft hij nog een stempeltje. Dat drukte hij vroeger op een declaratiebon, toen beroepshalve genoten rookwaren nog aftrekbaar waren. ‘Sigarenmagazijn P. ZEILSTRA, Pl. Middenlaan 28, Tel. 020 242075’. Ook de postcode ontbreekt.

Zeilstra’s winkel is niet de oudste in Amsterdam. Wel een juweeltje. Uitgebleekte sigaartjes in de etalage op de hoek schuin tegenover Artis. Korintische zuiltjes dragen de vitrinekasten achter de toonbank al 87 jaar lang. Zeilstra (61) staat er nu 37 jaar. Dag in, dag uit. Voorheen was dat mevrouw Nahuijs 50 jaar. De bedrijfsvergunning uit 1925 hangt nog in de zaak. Ook zij was de eerste niet. Het 130 jaar oude pand is zeker sinds 1903 sigarenzaak. Zeilstra denkt dat hij de laatste wel eens zou kunnen zijn hier. Geen emplooi meer. Zoals eerder al velen de laatste sigarenboeren van hun winkel waren. Of zullen zijn.

Wat we ons hadden afgevraagd: hoe gaat het met het sigarenmagazijn in Amsterdam? Welke invloed heeft de antirooklobby op de werkplek en in de horeca, sinds de Amsterdamse arts dr. Lenze Meinsma begin jaren zestig antirookgoeroe werd en vanaf 1992 de rookverboden gelden? En welke rol speelden en spelen de tabakszaken in het maatschappelijk leven van de hoofdstad?

De cijfers maken één trend duidelijk, al zijn ze niet altijd even nauwkeurig. Het aantal ‘sigarenwinkels’ – zoals ook die tabakszaken waar de sigaren bijzaak zijn geworden nog steeds genoemd worden – is de afgelopen eeuw gedecimeerd. Al houdt het toerisme hier in de hoofdstad de handel nog relatief goed op de been.

In zijn deels intact gelaten sigarenwinkeltje in Delft drijft wandelend archief Louis Bracco Gartner (67) sinds 2004 zijn Tabaks Historisch Museum, annex de door hem opgerichte stichting Nederlandse Tabakshistorie. Bij hem treffen we het sigarettenmerk Mokum aan (een gulden voor 25 sigaretten). Hij beheert voorwerpen – inclusief een bijzondere verzameling kwispedoors, spuugbakjes voor de pruimers – en documentatie vanaf de tijd dat roken (en pruimen en snuiven) in Nederland in zwang raakte, zo rond 1550, ruim een halve eeuw nadat Columbus de tabak in Europa introduceerde.

Binnenstadsrondje tabakshistorie

Gartner kent de kerndata uit de vaderlandse tabakshistorie. 1610: begin tabaksteelt in Nederland; 1753: grondlegging van het Douwe Egberts-imperium; 1770: eerste sigarenfabriek; 1885: eerste sigarettenfabriek in Amsterdam; 1922: 15% tabaksaccijns op sigaretten; 1990: reclameverbod; 1992: rookverbod openbare gebouwen; 2004: rookverbod iedere werkplek; 2008: rookverbod horeca.

De interessantste gegevens voor onze stad komen van bureau Onderzoek en Statistiek van Amsterdam (O+S). In voor ons uitgesplitste cijfers rekent hoofd onderzoek Jeroen Slot voor dat het aantal winkels in 1930 nog 1269 was, en slonk tot 192 in 2010. Een vrijwel constante daling. Opvallend is de niet nader geduide opleving tussen 1995 en 2000: van 154 naar 210. Mogelijk is dat de opkomst van de Primerawinkels. Bruno Gartner nuanceert toch graag dat Amsterdam met één winkel op elke 4000 inwoners nog veruit nationaal koploper is.

Wanneer we we een historische nicotinewandeling door Amsterdam zouden maken, valt eerst op wat we niet meer zien: metershoge reclames voor bekende sigarettenmerken (“Avontuur bestaat nog. Proef ’t”). De wandeling moeten we natuurlijk beginnen bij Het Lieverdje op het Spui, cadeautje van een Eindhovense sigarettenfabrikant en jaren zestig trefpunt van antirookmagiër Robert Jasper Grootveld. In en rond de Nes treffen we vroegere sigarenfabriekjes; Frascati huisvestte de tabaksbeurs. Onderweg lopen we even binnen bij twee van de volgens Elsevier zeven beste sigarenwinkels: Andringa op de hoek van de Reguliersbreestraat, nu ruim een halve eeuw oud en pas overgegaan van vader John op dochter Manja. En op het Rokin natuurlijk Hajenius uit 1826 (Haaienneus in de volksmond), landelijk waarschijnlijk de oudste.

De zaak begon in de Warmoesstraat en kwam via de zuidkant van de Dam in 1915 op de huidige plek terecht. Dit jaar wordt Hajenius 185, met al 45 jaar de gepensioneerde Theo Nooij als gastheer/ambassadeur. En nee, je kunt er geen sigaretten kopen. Wel is er van één merk één verpakking, voor dames die met hun heren in de sigarenrooksalon willen meeroken.

In de Zoutsteeg tussen Damrak en Nieuwendijk zit tegenover het vroegere sigarenmagazijn De Vorstenlanden (zie gevelopschrift) van Eduard Huf een winkeltje van het tabaks- en gemaksimperiumpje Bom. Boven de ingang een zwart uitgeslagen spreuk:”De rook doet elk te kennen geven de kortheid van het aardsche leven.” Ofwel: leven is dodelijk. Om de hoek ligt op het Damrak voor C&A een tegel op de plaats waar schrijver, journalist en sigarenmaker Justus van Maurik zijn sigarenwinkel had.

Sigaret verdringt sigaar

Op de hoek Gasthuismolensteeg-Herengracht staat het in 1900 door Gerrit van Arkel verbouwde pand ‘De Transvaalsche Boer’, inclusief roodgeverfd gevelbeeld van de boer, dat het als sigarenmagazijn nog geen twintig jaar volhield. Wie goed oplet, ziet her en der nog wel een gevelsteen van een Moriaan, de zwarte roker die symbool was voor de sigarenzaak, zoals de Gouden Gaper voor de drogisterij.

Al in 1935 constateert het Algemeen Handelsblad de teloorgang van de echte tabakswinkel met zijn “oude patriarchale gemoedelijkheid en persoonlijk cachet.” Doordat de handelswaar nu in blikjes en dozen wordt verkocht (in plaats van per stuk, of in cederhouten kistjes) kan iedereen wel sigarenverkoper worden, klaagt de krant.

Intussen is na 1900 het tabaksgebruik sterk veranderd en dus ook het assortiment van de tabakswinkels, Belangrijkste trends: pruimtabak raakt uit de mode, de sigaret begint daarentegen aan een onstuimige opmars. Eerst alleen als extravagante liefhebberij van buitenlanders. Maar door de opkomst van de fabrieksmatige productie – ook in Amsterdam: Dubec, XStelio, Turmac, Batco – komt sigaretten roken bjnnen ieders bereik. In de jaren twintig is het zelfs bij uitstek de manier waarop jonge vrouwen hun Amerikaans geïnspireerde moderniteit laten zien. Rond die tijd verschijnt ook de sigarettenautomaat in het straatbeeld.

De Tweede Wereldoorlog geeft een nieuwe impuls aan het sigarettengebruik. Er heerst schaarste en sigaretten zijn aanzienlijk goedkoper dan sigaren. Na de bevrijding keert de vakhandel zich tegen beunhazerij: sigaretten zijn nog op de bon, de zwarte handel tiert welig. De lucratieve handel via automaten stokt als het muntstelsel wordt herzien. Als de automaten zijn omgebouwd ontstaat er een nieuw beroep, dat van ‘openluchtwisselaar’. Man met voldoende wisselgeld stelt zich op naast automaat en leeft van de – overigens verboden – provisie die hij zich toe-eigent in de vorm van een fooi. Ook zien we de nu nog altijd vertrouwde krantenkoppen als: “Wordt roken nog duurder?” Rokers wijken (dus) uit naar shag. En winkeliers klagen over teruglopende marges: niets nieuws onder de zon.

Het wordt er niet beter op als rond 1970 de ‘tabaksvergunning’ wordt afgeschaft. Supermarkten en takstations springen er gretig op in. Een groep tabaksfabrikanten en winkeliers sticht in 1991 de coöperatie Primera, gericht op verbreding van het assortiment, gezamenlijke inkoop en gezamenlijke reclame.

Specialiseren of diversifiëren?

De grote vraag bij de gestage neergang van het sigarenmagazijn is natuurlijk of de branche uiteindelijk in z’n geheel teloor zal gaan. Het antwoord van de winkeliers zelf is vooralsnog een duidelijk nee, al zijn er tientallen buurtwinkeltjes gesneuveld. Het antwoord van de echte tabakszaak op de afschaffing van hun verkoopmonopolie was tweeledig: specialiseren of diversifiëren. De eerste manier heeft geleid tot topzaken met een enorm assortiment van met name sigaren en pijptabakken.

De tweede bestaat uit de ‘tabak & gemak’-formule, het strakst doorgevoerd in de Primera-keten, maar ook zichtbaar in het Amsterdamse conglomeraatje van de familie Bom. Hier overheersen souvenir, wenskaart, tijdschrift, snoep, boek. Echt nieuw is die branchevervaging niet. Al vroeg in de vorige eeuw werden in tabakszaken ook tijdschriften (vooral sportbladen), loten, totoformulieren en voetbalkaartjes verkocht.

Vurig pleitbezorgster van de speciaalzaak is Marjolein Hartman, dochter van de in 1993 in zijn zaakje in de Molukkenstraat vermoorde André. De veelvuldige overvallen op Amsterdamse sigarenwinkels zijn voor heel wat negotianten reden geweest de zaak op te doeken. Maar niet voor Marjolein. Je mag haar gerust sigarenboerin noemen, mits niet denigrerend bedoeld. ‘Tabacconist’ is tegenwoordig gangbaarder. In de Beethovenstraat heeft ze nu de winkel met de grootste sigarenklimaatkamer van Nederland en een zowat even groot assortiment als Hajenius. Plus een schitterende pijpenla in de Leidsestraat, voorheen gedreven door Martin van Coeverden. Daar vallen vooral de hasjpijpjes op, die als zoete broodjes in toeristenzakken verdwijnen.

Zoniet in de Beethovenstraat. Wel worden daar sigaretten verkocht. De goedkope merken, die Hartman ook moet voeren uit concurrentie met de supermarkten, gaan uit schaamte onder de toonbank. En het pakje shag dat de verslaggever koopt, blijkt vier versheidscodes te oud – niet te pruimen, dus. Maar de sigaren! Vroeger kocht je, aldus Hartman, er tien van ƒ 1,-, deed je een week mee, nu één van € 10,-, doe je ook een week mee. Omzet derhalve gelijk gebleven. Sigaar van € 35,- kan ook trouwens. Die ligt naast de humidor (klimaatkistje) van € 2500,-.

De winkelketen van de gebroeders Peter (44) en Andre Bom (42) vertegenwoordigt de andere kant van het spectrum. Hun vader Bep begon de firma 25 jaar geleden in de Zoutsteeg na een carrière in de muziekinstrumentenhandel. Zakelijk hebben ze het niet slecht gedaan met nu zes winkels, op mooie punten in de binnenstad, waar van alles te koop is. Maar als sigarenwinkeliers worden ze door hun branchegenoten niet erg serieus genomen.

Op de foto met Sjaak Swart

Opvallend bij de bezoekjes aan de sigarenwinkels in de stad is dat onze gesprekjes over de toonbank niet tot nauwelijks werden onderbroken door klanten. Die beperkten zich tot het mompelen van het gewenste merk en een haastig goedendag. Dat was vroeger wel anders, begrijpen we uit getuigenissen van lezers.

Een mooi voorbeeld is de winkel van A.K. Bos & Zoon, Middenweg 12, niet ver van het oude Ajaxstadion. Daar was het al ruim voor de oorlog vooral ’s zondags een drukte van belang, omdat de familie op grote borden nog tijdens de wedstrijden voor wie geen radio had de standen bijhield op een groot soort schoolbord. Doordeweeks waren hier dan al de kaartjes verkocht; het was er altijd feest. In veel andere Amsterdamse tabakswinkels ging het net zo.

Tabak roken was lang een mannenzaak. Zo zal het dus wel gekomen zijn dat sigarenwinkels al kort na 1900 trefpunten werden van voetballiefhebbers. Tot in de jaren zestig was het ook traditie dat topvoetballers een sigarenzaakje begonnen: Sjaak Swart, Frits Flinkevleugel, Jan Jongbloed, Bennie Muller, Henk Groot. “Typisch Amsterdams”, meent Swart. Hij kent geen voetballersigarenzaken buiten groot-Amsterdam. Zelf zat hij van 1960 tot 1973 op de hoek van de Reinwardtstraat, bij het Muiderpoortstation. Een weldoener van Ajax had hem daarbij geholpen.

“Als ik niet hoefde te trainen, stond ik zelf achter de toonbank. De mensen kwamen natuurlijk ook om met mij op de foto te gaan, kaartjes voor de wedstrijd te kopen, samen naar de uitslagen te kijken. Ik had bedacht om bussen te laten rijden naar de uitwedstrijden. Op een gegeven moment stonden er wel twintig voor de deur. Dat regelde mijn vader. Zelf vind ik roken vies, van mij mág het rookverbod. Maar ik had wel geleerd adviezen te geven voor een goede sigaar. Ik ken geen voetballers meer met een sigarenzaak. Ze verdienen natuurlijk veel meer. Maar wij hadden toch de mooiste tijd.”

Bolknak nu naar de Bijlmer

Het rookverbod in de horeca heeft de tabakswereld wel degelijk een klap toegebracht, al valt die niet te becijferen. Veel magazijnen leverden aan de horeca, dat is weggevallen. Al beheert – nieuwe trend – Manja Andringa nu een rooksalon in het tegenover gelegen hotel De L’Europe. Piet Zeilstra en anderen menen dat roken meer seizoensgebonden is geworden: zodra de terrassen opengaan, neemt de vraag toe. Van goede voornemens bij de jaarwisseling hebben de winkeliers minder last. Zeilstra: “Na twee weken zijn ze er allemaal weer. Net als na de prijsverhogingen, die onze marges trouwens wel steeds lager maken: vroeger 12%, nu geen 8 meer. Na Sinterklaas, als ze allemaal een slof of een kistje hebben gehad, duurt het langer.”

Het tabaksassortiment is door de jaren heen natuurlijk veranderd. Oude sigarettenmerken zijn verdwenen, in de filterverkoop zie je door de variëteit de bomen in het bos niet meer. De ‘longfiller’ mag natuurlijk niet ontbreken: uit een heel blad gedraaide sigaren, liefst uit Cuba of Nicaragua. Door de economische boycot van Cuba door de VS weten nog steeds heel wat Amerikaanse genieters de weg naar de Amsterdamse speciaalzaken te vinden. En de goede oude bolknak, gematteerd (bepoederd) om de kleurverschillen te maskeren, hoe zit het eigenlijk daarmee? Zeilstra veert op: “Die verkoop ik nog! Aan vrouwen. Surinaamse vrouwen uit de Bijlmer.”

De toekomst zien sommige winkeliers met angst en beven tegemoet, al houden ze zich eraan vast dat er altijd gerookt zal blijven worden. Het percentage rokers daalde van 60 naar 28%, maar blijft nu al jaren stabiel. Paradoxaal genoeg zou de gespecialiseerde sigarenzaak veel baat hebben bij het door politici geopperde verkoopverbod van rookwaren in supermarkt en tankstation. De diehards komen dan vanzelf terug in het sigarenmagazijn.

Tekst: Maurits Schmidt
Foto: Martin Alberts/Stadsarchief
April 2004

Delen:

Dossiers:
Economie
Editie:
April
Jaargang:
2004 56
Rubriek:
Verhaal
Tijdperk:
1900-1950 1950-2000