Samuel, Mahamet en Hamet
Amsterdam is van begin af aan een echte migratiestad. Ook de komst van Marokkanen gaat terug tot diep in de 17de eeuw.
Veel Marokkaanse migranten die zich in 17de eeuw in Amsterdam vestigden, hadden een Joodse achtergrond. De beroemdste representanten waren de familie Pallache (of Palache). Zij waren ook letterlijk representanten, want Samuel Pallache (ca. 1550-1616), zijn broer Joseph (ca. 1570-1639 of 1649), zijn zonen en zijn neef David (1598-1650) traden op als gezanten van de koningen van Marokko.
Samuel Pallache werd geboren in Fez, in een Joodse familie afkomstig uit Spanje. De Pallaches waren ware kosmopolieten: ze spraken Arabisch en Spaans en ze reisden op en neer tussen Afrika en Europa, formeel als juwelenhandelaren, maar ook als diplomaat, spion en kaper. In 1605 bood Samuel Pallache de koning van Spanje zijn diensten aan als informant. Hij en zijn broer Joseph moeten overwogen hebben zich te bekeren tot het katholicisme, om zich in Spanje te kunnen vestigen, maar in 1607 moeten ze Spanje verlaten.
Ze reizen door naar Nederland en vestigen zich een jaar later in Amsterdam. Ook hun gezinnen maken de reis naar het noorden.
Vanwege hun banden met het Spaanse hof zijn de twee Pallaches aanvankelijk niet welkom in de Republiek, maar Samuel en Joseph slagen erin te worden benoemd tot vertegenwoordigers van de Marokkaanse sultan Muley Zaydan (Zidan Abu Maali, ?-1627), toen een bondgenoot van de Republiek in het conflict met Spanje. Ze speelden een belangrijke rol als tussenpersonen in de betrekkingen tussen de Republiek en Marokko en in het vrijkopen van slaafgemaakte zeelieden in Noord-Afrika. Na het overlijden van Samuel in 1616 nam Joseph het ambassadeurschap over; diens zoon David trad vaak op als zijn vertegenwoordiger.
De Pallaches en andere Noord-Afrikaanse Joden zullen in Amsterdam zijn opgevallen door hun dracht, vooral hun tulband, ook al was de bevolking divers in de handelsstad. Allerlei ‘exotische’ verschijningen in het straatbeeld inspireerden onder meer Rembrandt tot tekeningen van mensen in ‘oosterse’ uitdossing. Op schilderijen van de Dam is een koopman met tulband te zien.
Smokkelwaar
Marokkaanse immigranten duiken ook op in de archieven van de Amsterdamse notarissen. Twee Marokkanen leggen op 24 december 1672 een verklaring af bij notaris Dirck van der Groe. Het zijn de heren Mahamet Benbarck en Hamet Bin Hamet uit Salé. Tolk is de ‘Portugese koopman’ Joseph Galaco; hij is ook in Salé geboren en beheerst de “Nederlantse & Moorse spraecke”.
Benbarck en Bin Hamet leggen een verklaring af op verzoek van de schipper Gerrit Jansz. Enkele dagen eerder waren zij aan boord gegaan van het schip de Koning David, dat hen naar Noord-Afrika zou brengen. Het schip lag voor anker op de Rede van Texel in afwachting van de schipper, die nog aan land was. Op een maandag rond tien uur waren de twee passagiers en vrijwel de volledige bemanning benedendeks, toen zij merkten dat het schip wat begon te slingeren en wegdreef.
Mahamet en Hamet snelden naar boven, waar zij de stuurman aantroffen en een bijl op de grond zagen liggen. De beide ankers bleken losgekapt en de fok losgeknoopt. Bin Hamet riep tegen de stuurman: “Wat sijt gij voor een stuurman, kapt gij de anckers? Laet ons nae lant keeren”, waarop de stuurman had geantwoord: “Gaet gij maer naer beneden eeten.”
Kennelijk hadden de stuurman en de ‘hoogbootsman’ (de schipper) Isaack “met malcander niets goets int sin”. Mogelijk was er smokkelwaar in het spel: volgens de Marokkaanse passagiers had de stuurman “een pack goet in sijn handt sonder dat sij [...] konden ofte seggen wat hetzelve is geweest”. De reis ging in ieder geval voorlopig niet door. De passagiers en de bemanning verlieten de Koning David waarna op het schip “alleenlijck de hondt en de kadt” overbleven.
Razernij
De relaties tussen de Joodse en de niet-Joodse Noord-Afrikanen waren over het algemeen goed, net als die tussen de Noord-Afrikanen en de andere Amsterdammers. Maar er waren op straat ook wel eens spanningen. Opvallend is een confrontatie tussen Samuel Pallaches neef David en ene ‘Mozes Rosado’, naar alle waarschijnlijkheid Moses Curiel Rosado (1614-1678). Maandag 2 mei 1639 wordt David Pallache op klaarlichte dag op Vlooienburg door Rosado aangevallen. Onder het uitroepen van “O, Turk!”, stompt Rosado hem in het gezicht en slaat hij met een stok en een sabel.
Rosado wordt opgepakt en veroordeeld tot twee maanden Rasphuis, maar een jaar later is hij opnieuw de aanstichter van schermutselingen. In juni 1640 valt hij de dienaar van Pallache lastig in de Jodenbreestraat en er is ook nog een confrontatie in de Ververstraat, waarbij de dienaar en de neef van Pallache een kleermakerszaak in vluchten. Weer wordt Moses Rosado veroordeeld.
Een andere Marokkaan – “sekere moor genaemt Achma” – wordt op 20 augustus 1656 door de schout in de boeien geslagen, omdat hij “groot gewelt & moetwil op de straet bedreven heeft”, aldus een akte. Achma had in kennelijke dronkenschap bij de Turfpakhuizen (nu: de Academie van Bouwkunst, Waterlooplein) slager Thomas Lodewijcksz. aangevallen. Hij had het slagersmes van Lodewijcksz. uit zijn koker getrokken, “om hem daarmede het leven te benemen”.
Zover was het niet gekomen: een omstander was de slager te hulp geschoten en had het mes van Achma afgepakt. Achma trok als een razende verder door de straten, zó razend “dat ieder voor hem vluchte ende een groot geschreeuw & geraas langs de straten maackte, ja soodanich dat het volck over malcanderen vielen & op straat bleven leggen”. Getuigen repten over meerdere gewonden; Jacob Bueno, op wiens verzoek de akte werd opgemaakt, zou zo hard geslagen zijn dat hij nauwelijks op zijn benen kon staan en een dag later nog steeds in bed lag.
Overdreven
De verklaring van Bueno zou wel eens een beetje overdreven kunnen zijn. In het confessieboek van de schout staat slechts vermeld dat de 35-jarige Hamet Bar “van Salé in Barbarijen” was opgepakt voor pijpenstelerij, oftewel het vertonen van agressief gedrag. De akte werd voor Hamet Bar in het Frans vertaald, maar hij ontkende alles en daarmee was voor de autoriteiten de kous af. Een jaar later wordt hij echter opnieuw opgepakt wegens messentrekkerij. Een lieverdje was het duidelijk niet, met zijn kwade dronk.
MARK PONTE IS HISTORICUS EN WERKT BIJ HET STADSARCHIEF AMSTERDAM. Mei 2021
MEER LEZEN: MERCEDES GARCÍA RENAL EN GERARD WIEGERS, SAMUEL PALLACHE. KOOPMAN, KAPER EN DIPLOMAAT TUSSEN MARRAKESH EN AMSTERDAM, 2014.
Beeld header: National Gallery of Art Washington
Delen: