‘E&A Scheer’ zijn de broers Evert en Anthonie Scheer, die in de jaren zestig van de 18de eeuw in Amsterdam een onderneming in wijn en sterke drank begonnen. Het waren immigranten, afkomstig uit het dorp Haselünne in Nedersaksen, Duitsland, waar drank de mensen in het bloed zat. Er zouden in de 18de eeuw niet minder dan 26 jeneverstokerijen hebben gestaan.

De broers kwamen naar Amsterdam door hun relatie met de familie Kappelhof(f) uit het dorp Wessum bij Ahaus, in dezelfde streek. Die was al sinds het begin van de eeuw actief in Amsterdam – E&A Scheer noemt daarom 1712 als beginjaar van het bedrijf. Een van die Kappelhofs, Herman, begon in 1756 met Dirk van Beusekom een handelsfirma, Beusekom & Kappelhof, die voer op Curaçao en Sint-Eustatius. Ze deden in wijn en gedistilleerd maar ook in katoen, cacao, koffie, en wat er nog meer voorhanden was – zelfs in kapmessen, bijlen en sabels. Dirk van Beusekom overleed in 1758. Mogelijk was Herman Kappelhof toen op zoek naar fris bloed voor zijn onderneming.

Driehoekshandel

Evert Scheer duikt in 1760 voor het eerst op in de archieven bij een doop waarbij ook Catharina Kappelhof, zuster van Herman, getuige is. Op 19 oktober 1761 wordt hij in een testament vermeld als ‘wijnkooper op de Jodebreestraat’ en twee dagen later trouwt hij, 27 jaar oud, met deze Catharina. De Scheers en de Kappelhofs zijn katholiek; alle kinderen van Evert en Catharina worden gedoopt in de Mozes en Aäronkerk en het gezin woont daar om de hoek, in de Breestraat.

Zijn jongere broer Anthonie is twee jaar eerder ingeschreven in het poorterboek als ‘wijnkopersgezel’. Hij woont dan op Rapenburg en vanaf 1765 op de Zeedijk bij de Oudezijds Kolk, in De Twee Vergulde Bassen. Hij verlooft zich eind van dat jaar met Gesina Kappelhof, de zus van Catharina. Zo treden de twee jonge mannen toe tot een familienetwerk dat belangrijke internationale contacten heeft. Het importeert wijn uit Frankrijk en Duitsland, in Amsterdam stoken ze jenever en brandewijn, en die sterke drank wordt geëxporteerd naar alle delen van de wereld.

Ergens begin jaren zestig beginnen de broers voor zichzelf. Anthonie vertrekt in 1762 naar de West, door Herman Kappelhof gemachtigd als zijn vertegenwoordiger op Curaçao en Sint Eustatius. Hij verblijft een tijd in ‘Rio Essequibo’, nu Brits Guyana, en in april 1765 lijkt hij op Sint Eustatius te wonen. De onderneming van de broers strekt zich daarna uit over het hele Atlantische gebied en is onderdeel van de zogenaamde ‘driehoekshandel’ tussen Europa, West-Afrika en Amerika.

De Scheers voeren wijn, jenever en brandewijn uit naar West-Afrika en West-Indië; de retourladingen bestaan vooral uit koffie en suiker. Vast onderdeel van de driehoek is de handel in tot slaafgemaakten: jenever en rum worden geregeld gebruikt om aan de Afrikaanse kust mensen te kopen en naar het westen te vervoeren.

440 kratten jenever

De activiteiten zijn even winstgevend als riskant. Veel van de initiatieven van Evert en Anthonie concentreren zich op het eiland Sint Eustatius, ‘de Gouden Rots’, aan het eind van de achttiende eeuw een centrum van alle mogelijke handel en smokkel. Het is een doorvoerhaven voor tot slaaf gemaakten, er worden clandestien wapens geleverd aan Amerikaanse opstandelingen, je koopt er indigo, tabak en suiker. En ook melasse, het bijproduct van de suikerproductie waar je rum uit kunt stoken, die je aan de Engelse marine kunt leveren, en waar je weer slaven in Afrika mee kunt kopen. In 1779 leggen er meer dan drieduizend schepen uit Europa, Amerika en Afrika aan.

In februari 1781, tijdens de Vierde Engelse oorlog, neemt de Britse admiraal Rodney Sint Eustatius in. Hij plundert het eiland en legt beslag op de voorraden in de pakhuizen, maar hij maakt daar wel een keurige inventaris van op, de Rodney Roll. Op de lijst van dan geconfisqueerde goederen komt de firma E&A Scheer voor met een verlies van liefst 27.360 gulden, aan textiel – ‘Boeklinnen, Osnabrug, Teklenburg Linnen, Camerdoek, Batist, Rusch Zyldoek, Chits’ – en 440 ‘kelders’ (kratten met vierkante flessen) jenever.

De handel op de West herstelt zich na de eerste vredesonderhandelingen in 1783. In november van dat jaar komt het schip De Vrouw Adriana Petronella in Amsterdam aan met ‘34 balen Coffij, gemerkt E&AS’. De firma is dan gevestigd in een groot pakhuis op de Houtgracht, naast de Mozes en Aäronkerk.

In 1795 stuurt kapitein Schoemann van het schip Phoenix nog een brief aan de firma Scheer, na een reis van Elmina in Ghana naar Suriname met ‘een Laading Fragt slaaven’. ‘189 Stuks’, van wie er acht worden verkocht. Ze leveren 2350 gulden winst op. Schoeman koopt van de winst ‘vijftien baale Coffy bonen’, die weer naar Amsterdam worden verscheept. Maar in de laatste jaren van de 18de eeuw komt het einde van de slavenhandel in zicht. Het Verenigd Koninkrijk zal transporten in 1807 verbieden en slavenschepen op zee gaan aanhouden; Nederland volgt – formeel – in 1814

Franse inval

De broers zijn dan al overleden, Anthonie in 1783, Evert vijf jaar later. Everts weduwe, Catharina Kappelhof, heeft de leiding overgenomen, samen met haar schoonzoon Jan van Lank, die in 1783 in de firma is komen werken en in 1788 met haar dochter Maria Elisabeth Scheer is getrouwd. Catharina koopt in 1795 een huis in de Nieuwe Doelenstraat, nr. 5, waar ze drie jaar later overlijdt aan ‘een borstziekte’.

Onder Jan van Lank zet de bloei van de firma zich voort. Door de revolutionaire veranderingen in de Republiek en de Franse inval wordt hij als patriot lid van de ‘Provisioneele Regeering’ van de stad, wat tot dan toe voor katholieke Amsterdammers onmogelijk was. Hij zet zich in voor verdere liberalisering van de handel nu de VOC en de WIC ten onder zijn gegaan.

De Franse overheersing heeft echter flinke gevolgen voor zaken van E&A Scheer in de West. Nogal wat schepen met goederen van de firma worden door Britse schepen geconfisqueerd. Van Lanks enige zoon Evert, gedoopt als Evert Scheer van Lank, wordt bovendien tot schrik van zijn vader in 1813 ingelijfd in de Gardes d'Honneur van het Franse leger en vertrekt naar het slagveld.

De firma concentreert zich daarom op het oude métier, de import van wijn uit Frankrijk en Duitsland, en blijft floreren. Van Lank breidt in die jaren het onroerend goed flink uit. Behalve het huis in de Nieuwe Doelenstraat verwerft hij huizen in de Sint Antoniesbreestraat en op het Roeterseiland, en in 1805 nog twee huizen aan de Weesperstraat. Voor de opslag beschikt de firma Scheer over de grote pakhuizen De Koorndrager aan de Oudeschans en Welbedacht aan de Houtgracht.

Indonesische arak

Vanaf 1815 leeft de handel overzee weer op. Partijen katoen, suiker en koffie komen uit Suriname naar Amsterdam en in 1816 wordt er door Scheer weer wijn en jenever richting Nederlands-Indië verscheept. De lading op de eerste terugreis uit Batavia omvat behalve 2730 balen koffie, ‘35 halve aamen Kaabsche wijn’ en 485 blokken tin ook ‘15 leggers arack’. Arak is vergelijkbaar met rum, gedestilleerd uit palm en rijst.

E&A Scheer importeert vanaf dat jaar ook Indonesische arak, Batavia Arrack, in bulk, en dat wordt een van de pijlers onder het bedrijf. Alle retourladingen uit Azië hebben het aan boord. In 1822 voeren ze ook voor het eerst rum in, waarvan het meeste wordt doorverkocht in Europa. Vanaf 1827 beschikt de firma daarvoor over een hele rij pakhuizen in het nieuwe Entrepotdok.

Evert Scheer van Lank gaat na zijn behouden terugkeer uit Franse dienst in 1817 het familiebedrijf in. Hij trouwt in hetzelfde jaar met Maria Slaghek, dochter van een herbergier, zuster van een bekende wijnkoper. Er komt nog een familielid in de directie: Everts neef Joannes van der Beek, de zoon van zijn zuster Catherina van Lank en koopman Gerhardus van der Beek. Als Evert Scheer van Lank in 1852 met pensioen gaat leidt Jan van der Beek het bedrijf; in 1859 treedt Gerard Huijsser toe als compagnon. Na het overlijden in 1862 van Van der Beek, de laatste telg van het geslacht Scheer, wordt Huijsser directeur.

Vier generaties Huijsser zullen daarna E&A Scheer besturen. De laatste telg, Jacques Huijsser, komt in 1964 het bedrijf. Het lukt hem om een decennia oud monopolie van Britse firma’s op de rum uit Jamaica te doorbreken, zodat E&A Scheer ook daar rum kan inkopen. Het bedrijf groeit uit tot de grootste rumhandelaar van Europa.

Jacques Huijsser koopt in 1979 het huis Herengracht 316, ’t Wapen van Engeland. De portretten van Evert Scheer van Lank en Maria Slaghek hangen er nog aan de wand. In de achterzaal bevindt zich een schilderachtig laboratorium waar verschillende soorten rum worden ‘geblend’. In 2001 gaat de laatste Huijsser met pensioen.

Consul van Jamaica

De firma E&A Scheer concentreert zich in de 19de eeuw op de handel in rum en arak. Rond 1910 is Amsterdam het centrum van de gehele arakhandel; een eeuw later is Scheer een van de grootste spelers van Europa in bulkladingen arak en rum. De rum komt uit Trinidad, Guyana, Martinique, Guadeloupe, Suriname en vanaf 1966 ook uit Jamaica.

In 1973 breken daar stakingen uit waardoor de levering van rum in de knel komt. Jamaica heeft geen ambassade in Nederland; directeur Jacques Huijsser zoekt daarom contact met de ambassadeur van Jamaica in Bonn. Die benoemt Huijsser tot honorair consul – handig, voor de handelscontacten. In 2016 is de omzet gestegen naar meer dan 35 miljoen flessen; in het westelijk havengebied ligt een voorraad van tien tot vijftien miljoen liter.

Header: Rum wordt uitgeladen. Collectie E&A Scheer