Rembrandt uit de mode
Govert Flinck en Ferdinand Bol waren beiden leerlingen van Rembrandt. Anders dan hun leermeester haakten ze aan bij de klare lijn van het classicisme.
Dat bleek een gouden keus.
Terwijl Rembrandt uit de mode raakte, werden Flinck en Bol gevierde kunsthelden.
Amsterdam, die trotse wereldstad van de Gouden Eeuw, wilde haar macht en rijkdom vastgelegd zien. Op portretten en historiestukken en in steen. Govert Flinck en Ferdinand Bol waren voor de elite de schilders om de schilderijen bij de stedentrots te leveren. Beiden kwamen van buiten, beiden gingen bij Rembrandt in de leer en beiden overvleugelden hun leermeester in aanzien en succes. Voor het eerst is er nu een grote tentoonstelling aan hen gewijd.
Meer dan de helft van de vele honderden schilders die in het midden van de Gouden Eeuw in Amsterdam werkten, kwam van elders. De bevolking en de economie groeiden in een ongekend tempo en dat betekende voor schilders dat er werk aan de winkel was. De schattingen over de schilderijenproductie in de gehele Republiek lopen uiteen van een tot zes miljoen. En Amsterdam was het brandpunt. Ferdinand Bol en Govert Flinck hadden dus alle reden om in de hoofdstad hun geluk te zoeken, zoals eerder ook hun leermeester, de uit Leiden afkomstige Rembrandt van Rijn. Govert Flinck was de zoon van een doopsgezinde textielkoopman in Kleef, een kilometer of tien oostelijk van Nijmegen.
Zijn vader genoot enig aanzien, want hij vervulde een aantal stedelijke ambten in de stad, onder meer was hij rentmeester. Zijn moeder was de kleindochter van Ameldonck Leeuw, de stamvader van de doopsgezinde en zeer gefortuneerde familie Leeuw. Flinck sr. had volgens de kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken gehoopt dat zijn zoon ook koopman zou worden. Maar Govert was veel meer geneigd tot het kunstenaarschap. Zijn vader ging overstag toen de doopsgezinde voorganger en schilder Lambert Jacobsz. uit Leeuwarden in Kleef kwam om te preken. Govert ging bij hem in de leer tot, zoals Houbraken schrijft, “hy zig geraden [vondt] een jaar by Rembrant te gaan leeren; ten einde hy zig die behandeling der
verwen en wyze van schilderen gewende”. Hij wilde Rembrandts stijl leren omdat die op dat moment (rond 1634) “in ’t algemeen geprezen weird, zoo dat alles op die leest moest geschoeit wezen, zou het de Waereld behagen”. Om zijn carrière in Amsterdam te doen slagen, wilde Flinck zich dus oefenen in de stijl die op dat moment het meest werd gewaardeerd door de Amsterdammers. Net zoals Rembrandt zelf een decennium eerder bij Pieter Lastman diens op dat moment modieuze stijl had geleerd.
Links Flinck en rechts Rembrandt.
Ferdinand Bol volgde een bijna identiek pad naar Amsterdam. Hij kwam uit Dordrecht en was evenmin van onbemiddelde komaf. Zijn vader was chirurgijn. Hij heeft het vak waarschijnlijk in Dordrecht geleerd bij Benjamin Gerritsz. Cuyp (een halfbroer van Jacob Cuyp, de vader van de befaamde Aelbert Cuyp). Net als Flinck was hij dus al een gevorderd schilder toen hij rond 1635 naar Amsterdam vertrok om bij Rembrandt te gaan werken, zonder twijfel met een soortgelijke motivatie als Flinck. Hij werkte slechts een jaar met Rembrandt samen. Bol bleef veel langer bij de grote meester werken en vertrok pas na 1640 om zelf een atelier te beginnen. Wat leerden Ferdinand Bol en Govert Flinck nou precies bij Rembrandt? Flinck was dat ene jaar zijn leerling in het atelier van de kunsthandelaar Hendrick Uylenburgh en zal zich daar hebben toegelegd op het kopiëren van zijn werk om zo de stijl en de verfbehandeling in de vingers te krijgen. Uit de jaren 1634 en 1635 zijn opvallend veel erg goede ‘vrije’ kopieën (dus met enige variatie) van Rembrandts werk bewaard. Het vermoeden ligt voor de hand dat Flinck die heeft geschilderd. Een mooi voorbeeld is de kopie naar Rembrandts Ongelovige Thomas. De kopie heeft een aantal opvallende verschillen met het origineel in het Poesjkinmuseum in Moskou. De kopiist gaf Petrus een kap, veranderde Maria in een man en liet een apostel weg. Dat was oorspronkelijk ook zo bij Rembrandt, laten röntgen foto’s zien. Het is daarom aannemelijk dat Flinck de kunst afkeek terwijl Rembrandt aan zijn schilderij werkte. Ook Bol schilderde kopieën naar het werk van Rembrandt, maar in tegenstelling tot Flinck maakte hij ook prenten in de stijl van zijn leermeester. Zo maakte hij een ets naar zijn eigen schilderij Gideons offer uit 1640. De figuur van de engel is overgenomen van een ets van Rembrandt uit 1634 en ook de overeenkomsten tussen zijn etstechniek en die van Rembrandt zijn duidelijk zichtbaar.
Na het vertrek van Rembrandt uit Uylenburghs werkplaats in 1635 bleef Flinck daar achter als de belangrijkste schilder. Het lag voor de hand dat hij in de ‘huisstijl’ bleef schilderen zoals Rembrandt die had gedefinieerd. Zijn zelfportret uit circa 1640 bijvoorbeeld is duidelijk geënt op wat hij van Rembrandt had gezien. Voor Bol geldt hetzelfde. Nadat hij in 1640 als zelfstandig schilder begon, heeft hij Rembrandt nog vaak als inspiratiebron gebruikt. Ook bij hem spreekt een zelfportret boekdelen. Het contact met zijn leermeester moet vrij direct zijn gebleven. Rembrandt bezat bij zijn faillissement in 1656 een map vol etsen door Bol. Aannemelijk is ook dat Bol de etspers van Rembrandt gebruikte. Rembrandt bleef lang een voorbeeld voor beide kunstenaars, maar de stijl die zij als jonge kunstenaars bij de meester hadden geleerd, raakte langzaamaan uit de mode. Flinck en Bol kozen een andere richting. Terwijl Rembrandt met een meer teruggehouden palet ging schilderen (weinig heldere, volle kleuren, meer bruin, grijs en oker) en de nadruk legde op een specifiek onderdeel van een schilderij ten koste van detail, sloten zij aan bij Vlaamse, Franse en Italiaanse voorbeelden. In hun werk kwam juist meer kleur en meer aandacht voor heldere lijnen en details. Die keuze zou ze bepaald geen windeieren leggen.
Flinck ging ook nu wat eerder zijn eigen weg dan Bol. Hij schilderde in 1645 het schuttersstuk Compagnie van kapitein Albert Bas en luitenant Lucas Conijn, dat een ereplaats heeft in de Nachtwachtzaal van het Rijksmuseum. Hij liet zien zijn inspiratie nu te vinden bij Vlaamse schilders als Anthonie van Dijck en Peter Paul Rubens. Maar ook Bol volgde een meer internationaal en classicistisch georiënteerde stijl. Hun keuze had alles te maken met een verandering van smaak, maar werd versneld doordat het grootste bouw- en decoratieproject van de Gouden Eeuw op het punt van beginnen stond.
Op 28 oktober 1648 werd de eerste steen gelegd van het nieuwe Amsterdamse stadhuis op de Dam. Een buitengewoon ambitieus project. Kunstenaars moeten hebben uitgekeken naar de decoratieopdrachten voor het gebouw. Metselaars en steenhouwers konden meteen aan de slag. Ook de schilders begonnen zich voor te bereiden. Zij moesten immers grootschalige historieschilderkunst gaan leveren gevat in een classicistische architectuur. Dat gold ook voor Flinck en Bol. Zij zullen illustere voorbeelden (zoals Van Dijck en Rubens) hebben bestudeerd. Uit een notarieel document dat beiden ondertekenden blijkt dat ook het tekenen naar naaktmodel – ene Catharine Jans poseerde ‘moedernaeckt’ – tot de voorbereidingen behoorde. Het poorterschap was zeer waarschijnlijk een voorwaarde om voor stadhuisopdrachten in aanmerking te komen, want op 24 januari 1652 werden maar liefst vijf schilders (onder wie Bol en Flinck) tegelijk poorter van de stad en de week daarop nog eens vier. De twee meesterleerlingen van Rembrandt kregen de belangrijkste en eervolste opdrachten van het stadhuis: de schoorsteenstukken in het Burgemeestersvertrek, de Vroedschapszaal en de Schepenzaal.
Nog altijd zijn ze in het Koninklijk Paleis te zien. Flinck werd zelfs gevraagd om alle bogen in de galerijen rond de burgerzaal te schilderen, maar door zijn vroegtijdige dood in 1660 heeft hij daar zelfs geen begin mee gemaakt. Ferdinand Bol schilderde in zijn latere jaren nog belangrijke werken, waaronder flink wat voor de Admiraliteit. De vlootaanvoerders, zoals Michiel de Ruyter, wisten hem voor portretten te vinden, maar hij maakte ook historiestukken voor het gebouw en het admiraliteitsjacht. Dat laatste schilderij hangt vers gerestaureerd op de tentoonstelling. In 1669 trouwde Bol met de rijke burgemeestersdochter Anna van Erckel – zijn en haar tweede huwelijk. Het verzekerde hem van een onbezorgd financieel bestaan en hij stopte met schilderen. Hij ging in een statig grachtenpand wonen (het huidige Museum van Loon) en werd regent van het Oudezijds Huiszittenhuis. In die functie is hij geportretteerd door Pieter van Anraedt (te zien in Hollanders van de Gouden Eeuw in de Hermitage Amsterdam). Bol overleed in 1680.
Dit artikel werd u aangeboden uit Ons Amsterdam oktobereditie 2017.
Tekst: Tom van der Molen
Beeld: Museum het Rembrandthuis
Header: Das Atelier Rembrandt's. "Historiserende voorstelling van Rembrandt in zijn atelier, omstreeks 1640-1656. Techniek: houtgravure naar schilderij." Prent en informatie afkomstig uit de Beeldbank van het Stadsarchief.
Delen: