De emoties liepen steevast het hoogst op in de vroedschap (voorloper van de gemeenteraad) bij de verdeling van de ambten tijdens de jaarlijkse verkiezingen in februari. Eenmaal doorgedrongen tot de burgemeesterskamer konden de regenten zich storten op zaken van politiek belang. In een poging de lokale machtsstrijden te beteugelen, die gepaard gingen met stemmenverkoop, verdachtmakingen en forse woordenwisselingen, maakten zij aan het eind van de 17de eeuw onderlinge afspraken over de verdeling van de ambten. Op deze manier hoopten de Amsterdamse regenten de eensgezindheid in het stadhuis te herstellen en gezamenlijk krachtiger naar buiten te treden.

Om het gekonkel over de plaatselijke macht te onderscheiden van de ideologische strijd op gewestelijk en landelijk niveau gebruiken historici de begrippen ‘partij’ en ‘factie’. De partijen uit de periode van de Republiek, meestal prins- en staatsgezinden of orangisten en Loevesteiners genoemd, zijn niet te vergelijken met de huidige, nationale politieke organisaties. Het waren verspreide groepen individuele regenten, die zich aaneensloten op grond van gemeenschappelijke opvattingen over het gewestelijke en het landsbeleid. Hun voornaamste twistpunt was de houding jegens de Oranjes, hoewel tegenover het stadhouderschap nog geen uitgewerkte republikeinse ideologie bestond. Omvangrijk was de middengroep van regenten die zich buiten de partijstrijd hielden en hun huik naar de wind hingen. Een fraai staaltje van ongebondenheid gaf de Amsterdamse burgemeester Gillis Valckenier, die op een kritiek moment zijn steun aan raadpensionaris De Witt opgaf en onvoorwaardelijk voor Oranje koos.

De term ‘factie’ staat voor de bundeling van verwante regenten, die zo veel mogelijk hoge bestuurlijke ambten probeerden te bemachtigen en ook anderszins een belangengroep konden vormen. De winnaars van de factiestrijden zagen zich beloond met een benoeming tot burgemeester, het hoogst haalbare ambt in de stadhuishiërarchie. Toch moesten ook de burgemeesters (er waren er steeds vier tegelijk) altijd op hun hoede blijven voor degradatie door toedoen van afgunstige collega’s. De hoogste stedelijke macht, het magnificat, lag altijd bij één overheersende familie of regent met achterban. Voor de onderliggende facties was zo’n machtsmonopolie moeilijk te verkroppen. Burgemeester Hooft tekende in 1616 zuur aan dat de jaarlijkse burgemeestersverkiezingen beter achterwege konden blijven. Het was immers toch al bekend wie de nieuwe burgemeesters zouden worden.

Intimidatie en zwartmakerij

Over de factiestrijden in de tweede helft van de 17de eeuw zijn we uitgebreid ingelicht dankzij de geschriften van Hans Bontemantel. Deze Amsterdamse regent heeft zelf nooit het burgemeesterschap bereikt en behoorde dus niet tot de machtige kerngroep, zodat in zijn relaas soms wrok en frustratie doorklinken. Bontemantel beschreef hoe elke factie trachtte “haar vaten wel te bekuipen” door stemmenverkoop, overreding en intimidatie. De meeste kuiperijen vonden plaats rond de verkiezingen van burgemeesters en schepenen. Burgemeesters hadden verschillende methoden om stemmers in het kiescollege aan hun kant te krijgen. Omdat zij het benoemingsrecht van alle ambten hadden, konden zij de kiesgerechtigden baantjes in het vooruitzicht stellen als zij op de juiste kandidaat stemden. Ook deden de burgemeesters graag een beroep op de loyaliteit van regenten die door hun toedoen in de stadsregering waren gekomen.

Soms probeerden de strijdende facties de verkiezingen te winnen door tegenkandidaten zwart te maken. In 1658 overkwam dit oud-burgemeester Anthonie Oetgens van Waveren. Hij werd van allerlei malversaties beschuldigd, maar doorzag de opzet van zijn tegenstanders. Oetgens liet dit blijken in de vroedschapsvergadering, waar hij opmerkte: “Dit is nu de tweede maal, dat ik tegen de verkiezing zoo bejegend word.”

Een snoder plan bedacht burgemeester Nicolaes Pancras bij de felle verkiezingsstrijd van 1666. Hij zou dokter Jan van Hartochvelt, die als vroedschapslid op de tegenfactie wilde stemmen, op de morgen van de verkiezing ontbieden bij een zieke in de buurt van de Overtoom. De voerman die de dokter moest terugrijden naar de stad, zou worden omgekocht om hem naar Amstelveen te brengen, zodat Van Hartochvelt niet tijdig terug zou zijn om zijn stem uit te brengen. Deze boze opzet mislukte en de regenten konden er later hartelijk om lachen.

Stemafspraken tussen de machthebbers waren aan de orde van de dag, maar werden niet door iedereen gewaardeerd. Na het overlijden van burgemeester Cornelis Bicker in 1654 konden de drie overgebleven burgemeesters het niet eens worden over de keuze van zijn opvolger. Twee burgemeesters wilden brouwer Albert Dircksz Pater kiezen, terwijl de derde zijn factiegenoot Hendrick Dircksz Spiegel voorstelde. Een dag voor de verkiezingen besloten de burgemeesters dat eerst Pater zou worden verkozen en de volgende keer Spiegel. De leden van de grote oudraad kregen dit voldongen feit de volgende dag gepresenteerd. Toen de secretaris daarna het gebed ging voorlezen, schreeuwde raadslid Gerard Schaep Pietersz naar de burgemeesters: “Wat sal men een gebet doen, daer sulcke cuyperijen omgaen en niet gesien werd nae de bequaemste? Godt siet alles, en wacht u dat geen straffe daerop en vollicht!” Zijn tirade had geen effect: geheel volgens de afspraak werd Spiegel het volgende jaar gekozen.

Protest tegen het gekonkel en ruzie over niet nagekomen afspraken weerklonken ook tijdens de vele maaltijden waaraan de regenten jaarlijks aanschoven. Wellicht dat de rijkelijk vloeiende drank daarbij van invloed was. Op verscheidene ‘herenmalen’, die met alle regenten werden gehouden na de grote verkiezingsdagen begin februari, vielen harde woorden, terwijl de schepenmaaltijd van 1670 zelfs bijna op een handgemeen uitliep. Schout Gerard Hasselaer wilde toen bemiddelen in een hoogoplopende ruzie tussen de burgemeesters Gillis Valckenier en Andries de Graeff. Hij nam zijn roemer op “om de tweespalt met een glaesje te stutten”, maar kon de gemoederen niet bedaren. Integendeel, de flegmatieke Valckenier keerde zich nu tegen Hasselaer, die hij van kuiperijen beschuldigde. Omstanders vreesden een vechtpartij, maar daar is het toch niet van gekomen.

Tekst: Maarten Hell
Foto: Stadsarchief
Maart 2005

Bovenstaande tekst is een licht bewerkte fragmenten uit de hoofdstuk 3 van Geschiedenis van Amsterdam Deel II-2 Zelfbewuste stadstaat, 1650-1813.