Vooral het 17de-eeuwse dubbelhuis Raamgracht 6-8 heeft heel wat bestemmingen gehad. Tot 1672 was dit het woonhuis annex ververij waar De Blauwe Bock uithing. In 1672 kocht ene Maria Therese Tensini, wiens grootvader in Italië was geboren, de huizen. De katholieke Tensini liet de panden verbouwen tot schuilkerk voor de paters jezuïten, want katholieken mochten toen niet in het openbaar hun godsdienst belijden. Waarschijnlijk verbouwde Philips Vingboons (ook katholiek) de panden – hij woonde aan de overkant, op wat nu nummer 21 is. In 1673 was de schuilkerk klaar: een grote, hoge ruimte op de eerste en tweede verdieping van Raamgracht 6 en 8, met aan drie kanten een galerij, die aan grachtkant heel breed was.

Tot 1709 bleef de schuilkerk in gebruik. De term schuilkerk betekende overigens niet dat iemand mocht weten dat daar missen werden gehouden; dat was algemeen bekend. Het ging er alleen om dat de roomse rituelen niet in het openbaar werden opgevoerd, omdat dat de gereformeerde meerderheid aanstoot gaf. Zo klaagde de kerkenraad op 16 juli 1676 dat op de Raamgracht “seer opentlijck met open deuren en vensteren met het geluyt van allerley musyck instrumenten” afgodendienst werd gepleegd. De burgemeesters geboden daarop de katholieke leiders zich van dergelijke overlast te onthouden.
Ramen en deuren dicht dus, maar verder mochten ze (als ze af en toe wat smeergeld schoven) gewoon hun gang gaan. Hoe het complex precies was ingedeeld, is niet bekend, maar waarschijnlijk woonde de pastoor op de begane grond van Raamgracht 8. Op nummer 6 woonden ‘klopjes’, ongetrouwde vrouwen die de pastoor met van alles hielpen en onder meer langs de deuren van katholieken gingen om te vertellen dat er zo en zo laat een mis was.

Vaatjes wijn en sloten bier

Om allerlei redenen raakten jezuïetenpaters zo uit de gratie dat de overheid ze in 1709 dwong Nederland te verlaten. De schuilkerk op de Raamgracht ging dicht en het gebouw werd verbouwd tot twee woonhuizen, die in de 18de eeuw eigendom waren van de familie Cloetingh, woonachtig op nummer 8. Raamgracht 6 werd lange tijd verhuurd aan een wijnkoper. Jan ten Compte schilderde rond 1750 hoe hier vaatjes wijn de kelder werden ingerold. Op nummer 8 woonde eind 19de eeuw onderwijzer J.J. Mölman en in de eerste helft van de 20ste eeuw handelde de firma Langenegger & Co er in kinder- en damesmodeartikelen. Dit huis bleef tot de jaren zestig nog aardig in oude stijl.
Raamgracht 6 werd in 1886 grondig verbouwd, waarbij de meeste sporen van de schuilkerk in dit deel verdwenen. Sindsdien werd het huis door velen bewoond: eind 19de eeuw de smid en wagenmaker F.C. Boot, de kooplieden C. & J. Mulder, en muziekmester A.C. Brouwer die er tot omstreeks 1915 bleef. In de jaren dertig vond men hier kunsthandel A.M. Querido. Van 1948 tot 1963 bewoonde Theun de Vries het voorste deel van eenhoog. “Met de bewoners beneden en in het achterhuis had ik weinig te maken,” zegt de nu 92-jarige schrijver, die net weer een nieuwe roman voltooide. “Onder mij zat een kwijnende zaak die toneelkostuums verhuurde; de naam weet ik niet meer. Het achterhuis was alleen via de begane grond bereikbaar. Die mensen kende ik niet, maar ach, ik groette ze wel eens van afstand door de ramen van de binnenplaats. Hoe dan ook, ik was erg gehecht aan die buurt. Ik verhuisde naar de Jordaan en dat is een mooie buurt, maar ik heb nog lang heimwee gehad.” De omgeving van de Raamgracht herkennen we onder meer in De Vries’ historische romans Rembrandt en Februari.
In 1962 kocht de Amsterdamsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging (AVSV) het dubbelpand en richtte het na restauratie door P. Pals in als sociëteit – op 13 oktober 1967 werd Het Gulden Huys feestelijk geopend. De kerkruimte met zuilen en galerij was geconstrueerd, waarbij een stijlverwante galerij uit een gesloopt Schevenings bejaardenhuis goed van pas kwam. Deze ruimte was de mensa, het restaurant voor de corpsleden, die er ook ledenvergaderingen en forums hielden en af en toe een toneelvoorstelling. Aan de grachtkant was de galerij flink versmald doordat er kamers waren ingebouwd. Hier zetelde onder meer de Senaat, het bestuur van de vereniging. Onder de Senaatskamer lag de toneelkleedkamer, maar in de praktijk was dat vooral een rommelhok. De keuken, al sinds de 17de eeuw beneden in de achterste ruimte van nummer 6, verhuisde in 1967 naar de eerste verdieping, achter de mensa. Dat was rond 1700 de sacristie, zeg maar de kleedkamer van de pastoor, en daarna de slaapkamer van de 18de-eeuwse wijnhandelaar. De oude keuken werd een stijlvolle achterkamer met open haard.
In 1971 fuseerde het Amsterdamsch Studenten Corps (ASC) met de AVSV en verhuisde naar de Raamgracht. Het ASC kampte door de tijdgeest met desastreus ledenverlies en kon de huur van het Lido op de Leidsekade niet meer betalen. Het gemengde corps ging ASC/AVSV heten, maar was en is in de wandeling ‘Het Corps’ (spreek uit: kóór). Voor de komst van het ASC was er achterin het souterrain een voor buitenstaanders toegankelijk weekendcafé, met de historische naam De Blauwe Bock. De AVSV’sters waren iets te aardig tegen onaardige bezoekers en de zaak verloederde, vertellen veteranen. Begin jaren zeventig werd dat café gesloten.
Des te belangrijker werd de doorrookte kroegruimte op de beletage, waar buitenstaanders niet welkom waren. De zaal met gestuukte muren en stevige lambrizeringen tot buikhoogte kon wel tegen een stootje en dat was maar goed ook, want er werd ontiegelijk veel gezopen. De vrouwelijke leden meden deze ruimte al nel en trokken zich terug in hun dispuutshuizen elders in de stad.
Corpsballen leegden hun blazen en magen in de altijd onwaarschijnlijk smerige toiletten in de kelder. Onder de hanenbalken van het dubbelpand ten slotte, werden negen studentenkamers ingericht en daar woonde ook het beherende studentenechtpaar.
In de jaren zeventig was het eigenlijk nog done om lid te zijn van het Corps. Dat was een hopeloos ouderwetse, reactionaire kliek. veel ASC/AVSV’ers hielden hun lidmaatschap geheim en in de sociëteit speelden langharigen gitaar en zongen liedjes van Bob Dylan, al duurde dat niet lang. Links-zijn raakte weer uit de mode en het Corpslidmaatschap bleek nog steeds goed voor de carrière, dus stonden er sinds eind jaren zeventig elke nazomer weer horden eerstejaars op de stoep om zich te laten ‘ontgroenen’, wat officieel niet meer zo heette. En dát terwijl de buren al jaren steen en been klaagden over het kabaal ’s nachts op straat… Die klachten waren een belangrijke reden om in 1994 te verhuizen naar een voormalige drukkerij in de Warmoesstraat. Raamgracht 6-8 werd verkocht aan buurman Weekbladpers, uitgever van onder meer Vrij Nederland (al vanaf 1948 op Raamgracht 4), Voetbal International en Opzij. En sinds 1992 ook van Ons Amsterdam.

Van LNV naar VN

In Raamgracht 4 zetelde sinds ongeveer 1890 genootschap Liefdadigheid naar Vermogen. Nadat nummer 2 en het hoekpand op de Kloveniersburgwal waren verworven, liet het genootschap J.W. hanrath die drie huizen vervangen door één groot nieuw gebouw. Dit pand, Raamgracht 4 (nummer 2 werd verdonkeremaand), werd begin 1914 in gebruik genomen. Liefdadigheid, Nut en Vermaak, maar de liefdadigheid kostte al snel zó veel tijd dat het vermaak er erg bij inschoot. Zonder onderscheid naar geloof ondersteunde LNV wezen, weduwen, zieken en andere pechvogels, en deed aan arbeidsbemiddeling. Vrijwilligsters uit betere kringen fungeerden als huisbezoeksters. Jaarlijks werd op de woensdag voor Hemelvaartsdag voor het genootschap gecollecteerd. In 1941 pikten de Duitsers het gebouw in voor hun variant van liefdadigheid, de Winterhulp, maar in 1945 kreeg het LNV het weer terug. Dat jaar werd LNV omgedoopt tot Zorg en Bijstand: ‘liefdadigheid’ was zelfgenoegzaam gaan klinken en ook het werk was veranderd – de overheid had veel materiële zorgen weggenomen. Zorg en Bijstand richtte zich meer op stukgelopen menselijke relaties, problemen in het werk, ouderenzorg en dergelijke. Het gebouw was wat te groot voor dit werk, dus trok Zorg en Bijstand in 1948 een huurder aan: het voormalige verzetsblad Vrij Nederland. De redactie betrok een deel van de tweede verdieping, met aparte hokjes voor de hoofdredacteur en de directeur. Mathieu Smedts, hoofdredacteur van 1955 tot 1969, hield liever kantoor in het café op de hoek van de Staalstraat, waar sollicitanten minder werden getest op hun ervaring dan op hun innemendheid.
Stichting Weekbladpers, die als uitgever Stichting Vrij Nederland in 1951 was opgevolgd, werd in 1962 omgezet in een naamloze vennootschap, met als belangrijkste aandeelhouder De Arbeiderspers. In 1971 ging het Arbeiderspers-concern goeddeels ten onder en werd de Weekbladpers zelfstandig. Met Vrij Nederland ging het goed en met Voetbal International (gestart n 1966) nog beter, zodat de Weekbladpers in 1973 Raamgracht 4 kon kopen. Zorg en Bijstand had drie jaar eerder zijn taken overgeheveld naar een nieuwe rechtspersoon, de Blankenberg Stichting, die verhuisde naar Kloveniersburgwal 43. Na de aankoop van Raamgracht 6-8 werd er weer verbouwd en behoorlijk radicaal ook. Tussen 4 en 6-8 zijn op ieder niveau doorgangen gemaakt. De corpskroeg is onherkenbaar veranderd in cleane kantoorruimten. Het heeft overigens heel veel moeite, tijd en geld gekost om de pils- en pisstank weg te krijgen. Omdat alle werknemers en bezoekers door de deur van nummer 4 binnenkomen, kon de entree van de sociëteit veranderen in twee werkkamers. De schuilkerk/mensa is nu de redactieruimte van Vrij Nederland, dat ooit opzien baarde met een artikel over ‘ballen’ die ’s nachts op de gracht nazi-liederen bralden.