Paniek en angst 1672

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeOnder hen bevindt zich Margaretha Turnor, vrouwe van Amerongen. Ze heeft haar kasteel verlaten en rijdt in een koets stapvoets over de zandweg richting Amsterdam. Om zich heen ziet ze wanhopige mensen die voortsjokken met hun huisraad op de schouders. ‘De mannen en vrouwen langs de weg gingen en huilden als kinderen’, schrijft ze in een brief aan haar zoon. Voor de stadspoort staan lange rijen: ‘Het is ongelooflijk hoeveel mensen hierheen zijn gevlucht, men zou zeggen dat de stad hen onmogelijk allemaal kan bergen.’
Eindtijdprofeet
Terwijl een deel van de Amsterdammers zich bezighoudt met de verdediging van de stad, lijken anderen de moed al te hebben opgegeven. Regent Gillis Valckenier ziet hoe de angst verlammend werkt: iedereen staat ‘als bedwelmt en stom, elk was syn huys te kleyn en te bang’. Wie de straat op gaat op zoek naar troost, vindt daar niets anders dan ‘gekerm en miserie’. Het openbare leven komt tot stilstand. Winkels en scholen sluiten de deuren, de ‘ambachten staan stil’. Alleen de kerken zijn open, en kunnen de toestroom van mensen die willen bidden voor het behoud van de stad nauwelijks aan.
Temidden van vluchtelingen en bange mensen doet de eindtijdprofeet en boeteprediker Johannes Rothe goede zaken. Rothe predikt al vele jaren dat de Amsterdammers en de Hollanders grote rampspoed in het vooruitzicht hebben en dat ze boete moeten doen. Al in januari 1672 verkondigt hij dat koning Lodewijk XIV als ‘roede Godts’ het ‘zondige volk [zal] kastijden’. Zijn voorspelling lijkt nu uit te komen. Rothe biedt een sprankje hoop: nadat Amsterdam ‘wonderlijck door veele oordelen gesuyvert’ is, zal de stad herrijzen als het nieuwe Jeruzalem. Met zijn apocalyptische boodschap werft hij veel nieuwe volgelingen.
In de chaotische eerste weken van de oorlog slaat redeloze angst ook om in woede. De Franse overmacht is groot; burgers zien verbijsterd hoe burgemeesters hun steden overgeven en beschuldigen de bestuurders van verraad. Regenten die vluchten voor de Franse soldaten worden door hun eigen burgers tegengehouden en gemolesteerd.
Ook in Amsterdam worden de burgemeesters belaagd. Henrick Hooft moest zijn sleutels al afstaan; een week later wordt op de Haarlemmerdijk de koets van zijn collega Andries de Graeff bestormd. De Graeff is met een boodschap onderweg naar Den Haag, maar het volk verdenkt hem van verraad. Men scheldt hem uit voor alles wat lelijk is, ‘terwyl een wyf hem naar de pruik greep en een ander hem haar muts in het aangezigt smeet’. De burgemeester wordt gedwongen terug te keren naar het stadhuis.
Boze spreekkoren
Voor het wanhopige volk is er maar één man die het land kan redden: Willem III, prins van Oranje. De jonge legeraanvoerder organiseert het militaire verzet van de Republiek en gaat voor in de strijd. In een poging het volk te kalmeren nodigen de Amsterdamse regenten hem uit voor een bezoek aan de stad. Zo hopen ze hun eigen reputatie en gezag te redden.
Op 12 augustus arriveert Willem voor een driedaags bezoek. De prins inspecteert de stadswallen, spreekt met de schout en belooft dat hij persoonlijk in Amsterdam het bevel zal komen voeren als Muiden en Weesp vallen. Overal waar hij komt wordt hij door uitzinnige menigten toegejuicht. Jongens rennen door de straten en zingen Oranje boven en Wit onder, Die ‘t anders wil, die sla de donder! Tijdens een rondrit door de stad klemt een huilende vrouw haar armen om Willems been en roept: ‘O mijn prins, mijn prins!’
De terugkeer van de rust en orde waar de regenten op hoopten, blijft echter uit. Een week na Willems bezoek bereikt de paniek een gewelddadig hoogtepunt. Op 20 augustus worden raadpensionaris Johan de Witt en zijn broer Cornelis – politieke tegenstanders van de prins – op het Buitenhof vermoord. Een hysterische menigte scheurt hun lichamen aan stukken; tongen, ogen en vingers worden bij opbod verkocht. In de Republiek wordt in de dagen daarna nauwelijks over iets anders gesproken.
In Amsterdam ruikt het volk zijn kans. Joelend en tierend trekken de mensen door de straten, zwaaiend met oranje vlaggen en brullend: ‘Oranje wert groot, de Witten zijn doot!’ Voor de grachtenpanden van de burgemeesters verzamelen zich wederom boze spreekkoren. Ook het huis van admiraal Michiel de Ruyter wordt belaagd en moet door de schutterij worden ontzet.
Gered door de lente
Het is niet slechts een spontane uitbarsting van volkswoede. Drie dagen na de lynchpartij nagelt iemand een pamflet op de deur van de beurs aan het Rokin. Opstandige burgers eisen zes veranderingen, waaronder het aftreden van het stadsbestuur. Ze maken duidelijk niet terug te schrikken voor geweld: ‘Die dit biljet afscheurt, sal een Kogel tot vereeringh genieten [cadeau krijgen].’ Het manifest sluit af met de onheilspellende belofte dat de burgers bij weigering ‘op syn Haegs sullen huyshouden’. Het is een rechtstreeks dreigement aan de Amsterdamse regenten.
Tot een gewelddadige afrekening komt het echter niet. De burgemeesters slagen er in de openbare orde te handhaven. Amsterdam begint voorzichtig te geloven dat de Waterlinie stand zal houden, en de regenten proberen met strenge maatregelen een gevoel van veiligheid te creëren. Er worden drie extra vendels soldaten geworven. De stadspoorten gaan later open en eerder dicht. Het aantal wachters op de stadswallen verdubbelt, en de burgemeesters lopen hoogstpersoonlijk mee met de nachtelijke rondes.
Spannend wordt het nog even rond Nieuwjaar, als de Waterlinie dichtvriest. Bij Woerden wagen de Fransen zich op het ijs. Voorzichtig, en zonder paarden, overbruggen de soldaten acht kilometer bevroren polder. Aan de overkant liggen Bodegraven en Zwammerdam. De Fransen moorden de bevolking uit en branden de dorpen plat. Ze staan op 30 kilometer van Den Haag, maar doorstoten naar Holland, zoals het plan was, lukt echter niet. De Republiek wordt gered door de lente.
Andries Schoemaker ziet daarin de hand van God: ‘Deze wonderbaarlijke, snel invallende dooi heb ik toen als een wonder van de Allerhoogste ervaren en dat was het ongetwijfeld ook. Want toen ik ’s morgens naar de kerk ging, lag er nog stevig ijs; toen ik uit de kerk kwam, zag ik het ijs in de Prinsengracht drijven.’
De oorlog met Lodewijk XIV zal zich nog tot 1679 voortslepen, maar in 1673 is het Rampjaar voor Amsterdam voorbij.
Meer getuigenissen van Andries Schoemaker zijn is te lezen in Moordbranders in de Republiek. Het Rampjaar door de ogen van Andries Schoemaker, juni 1672-november 1673 door Anne Doedens en Liek Mulder (2022).
Delen: