Op de grens van twee werelden. Spiritisme: een hype rond 1900

“Oppassen is de boodschap”, had de gastheer nog gezegd. Maar na afloop van de seance was bankier Hendrik Schimmel overtuigd: er bestond wel degelijk een geestenwereld. Velen dachten er zo over aan het eind van de 19de eeuw. Spiritisme was een rage in Amsterdam. Schrijfster Emma Los dook in de toenmalige wereld van materialisaties, klopgeluiden en tafeldansen. En ontdekte dat er nog altijd een Amsterdamse vereniging is die seances houdt.

In het huis van suikerraffinadeur Arnold Kooy, Vondelstraat 96, maakte de dichter, schrijver en bankdirecteur Hendrik Jan Schimmel (1823-1906; naamgever van de Schimmelstraat) in 1873 voor het eerst van zijn leven een seance mee. Hij was er onverwacht bij, via een kennis. De twee Amerikaanse mediums Bastian en Taylor zouden optreden. Ze waren dezelfde ochtend in Amsterdam aangekomen. Om vals spel te voorkomen werden ze opgesloten zodra ze het huis binnenstapten. “Oppassen is de boodschap”, had de gastheer gezegd.
Met ironische distantie stond Schimmel tussen de 40 andere gasten te wachten op wat komen ging. Zodra de Amerikanen de zaal betraden, werd het licht uitgedaan. In volkomen duister vertelde een van de mediums opeens dat hij achter Schimmel twee overledenen zag: “Naast u staan twee wezens uit het Spiritland. Een mannelijke en een vrouwelijke. […] Zij noemen uw naam, ‘Henderik’ een hollandsche naam, in ’t Engelsch: ‘Henry’.” Schimmels hart bonsde. Voor hem was er geen twijfel mogelijk. Het ging om zijn broer en zus, overleden 1865 en 1872. Hij had nu objectief bewijs over het bestaan van een geestenwereld! 
Tot zijn overlijden zou Schimmel een overtuigd spiritist blijven. Jarenlang hielden hij en zijn vrouw met intimi privéseances in de voorkamer van zijn huis, Keizersgracht 277. Zijn vaste, favoriete medium tijdens die zondagse bijeenkomsten was niemand minder dan Justus van Maurik, de populaire auteur van novellen over het Amsterdamse volksleven en sigarenfabrikant. Van Maurik was een zeer vruchtbaar spiritistisch medium dat graag door geesten werd gebruikt om boodschappen over te brengen. Of hij erg blij was met die gave, is de vraag. Zijn leven lang liep hij buiten kleine kring niet te koop met zijn spiritistische kant, wellicht uit angst voor de publieke opinie. Zelf was hij er ook lang sceptisch over en hield hij het voor mogelijk dat wat hij in trance neerschreef gewoon uit zijn eigen brein voortkwam.


Wonderbaarlijke gebeurtenis
De ommekeer kwam volgens Schimmel na een wonderbaarlijke gebeurtenis tijdens een verblijf in Parijs waar Van Maurik geen andere verklaring voor kon vinden. Hij hoorde van een kind dat was opgegeven door de arts, waarop de blik in zijn ogen veranderde en zijn stem een heel ander timbre kreeg toen hij zei: “De dokter maakte een onjuiste diagnose. Er is nu levensgevaar, maar nog kan het niet te laat wezen. In de Duitsche apotheek hier in de buurt is het geneesmiddel te vinden, op een zolder, in een hoek, op een stuk grof, grijs papier.” Na lang zoeken vonden hij en zijn metgezel de onbekende apotheek. Hoewel de apotheker ontkende dat hij die kruiden bezat en ook niet wilde dat zijn knecht ging zoeken, werden ze inderdaad gevonden, vergeten in een hoekje. Het kind werd gered – en Van Maurik was overtuigd. 
Frappante voorvallen als deze waren niet alleen onomstotelijke bewijzen voor het bestaan van een geestenwereld, maar ook van het heil wat ze kon brengen aan de mensheid! Schimmel en Van Maurik waren er rotsvast van overtuigd. En velen met hen. Het geloof in geesten was niet nieuw, maar in de tweede helft van de 19de eeuw werd voor het eerst geprobeerd er ook wetenschappelijke bewijzen voor te vinden. De fascinatie voor paranormale verschijnselen kwam overgewaaid uit de Angelsaksische landen. Eerst ontstond er veel opwinding over in het Haagse, tot aan het hof toe, daarna verschoof in de loop van de jaren het zwaartepunt naar Amsterdam.


‘Ziet alles in haar slaap’
Regelmatig stonden er aankondigingen van spiritistische seances in de kranten en tijdschriften van rond de eeuwwisseling. In De Telegraaf meldt een advertentie in november 1904 dat op Nieuwendijk 233 (ingang marmeren trap, bovenzaal) prof. Salvatore optreedt met zijn medium, de dochter van Professor Mullens: “Ziet alles in haar slaap.” In het spiritistische blad Het toekomstig leven prijst mevrouw C. Schmidt uit de Leidschestraat in 1907 zichzelf aan als “Trance-medium en Somnabule met aanwijzing der Magnetische behandeling”. Meerdere boekhandels waren gespecialiseerd in spiritistische literatuur. Tegels boekhandel in de Pijp was een van de belangrijkste en omstreeks 1920 was er ook een op Eikenweg 8. Bij P. Pieters jr (Ferdinand Bolstraat 174) kon je voor een kwartje een lichtdruk op karton krijgen van de Verschijning der weduwe bij de wieg van haar kind of van Prof. Porro’s proef met geheele tafelopheffing. Een naar eigen zeggen beproefd middel (mediamiek verkregen!) tegen verkoudheid, hoest, bronchitis, keelpijn en dergelijke was voor slechts drie kwartjes bij M. Hoefnagel in de Alberdingk Thijmstraat op nummer13 te krijgen.
Wie meer informatie wilde, kon een lezing bijwonen. In Concordia op het Waterlooplein vertelde in 1899 aan de Amsterdamse afdeling van vrijdenkersvereniging De Dageraad de heer Daniël de Clercq over spiritisme. In 1905 sprak redacteur van Het Toekomstig Leven Johannes Göbel voor de spiritistische vereniging Onderlinge Stichting in gebouw Eensgezindheid aan het Spui over de vraag: “Is Spiritisme satanisch?” Wekelijks waren er allerlei evenementen. De leden van Onderlinge Stichting bijvoorbeeld kwamen elke zondag bijeen. De vereniging was in 1893 opgericht om de religieuze zijde van het spiritisme te belichten en de kennis over Gods werken en de door Hem gezonden geesten te vergroten. De zondag was bewust gekozen om een alternatief te bieden aan mensen die zich niet meer thuis voelden in de officiële kerken. Het spiritisme was voor de ware gelovigen een uitermate serieuze zaak en zeker geen lichtzinnig vermaak. De leden van een vereniging als Onderlinge Stichting wilden het contact met God herstellen. Spiritistische openbaringen leverden in hun ogen bewijs voor het goddelijke bestemmingsplan en een leven na de dood.

Kleine geloven
De fascinatie voor het spiritisme was te vinden onder brede lagen van de bevolking en werd gevoed door de tijd waarin men leefde. Religieuze onzekerheid door ontkerkelijking en ontkerstening kenmerkte het einde van de 19de eeuw. Materialisme was de basis gaan vormen van de heersende wereld- en levensbeschouwing. Er was slechts ruimte voor de rede, het waarneembare en verklaarbare. Het bestaan van een ziel en een leven na de dood pasten daar niet in. 
Niet iedereen was blij met deze ontwikkeling. Er was behoefte aan meer verdieping en zingeving. Wie dat niet vond in de officiële levensbeschouwingen zocht zijn heil in de mystiek. Allerlei ‘kleine geloven’ als de antroposofie, de theosofie, de beweging van de Rozenkruisers en ook het spiritisme kwamen op. Amsterdam was destijds een broeinest van sekten en geheime genootschappen. In hun speurtocht naar nieuwe waarheden vonden vele Nederlandse wereldverbeteraars en nieuwsgierigen elkaar in het spiritisme. Frederik van Eeden, Marcellus Emants, Louis Couperus, de liberale politicus Sam van Houten om er maar een paar te noemen. Niet alleen Hendrik Schimmel hield lange tijd privésessies aan zijn salontafel, ook socialistenleider Pieter Jelles Troelstra deed dat thuis in Haarlem, samen met zijn vrouw Sjoukje (alias Nienke van Hichtum) en het echtpaar Henri en Nellie Van Kol (hij SDAP-Kamerlid, zij kinderboekenschrijfster).

Ongelovige vrienden
In Amsterdam was ‘de rode bovenmeester’ en vrijdenker Adriaan Gerhard (1858-1948) gefascineerd door het spiritisme. Net als vele anderen zocht hij vooral naar wetenschappelijk bewijs voor het leven na de dood. Kritiekloos was hij zeker niet: “Ik onderzoek graag. Mijn stokpaardje is, dat alle goede wetenschap slechts verkregen kan worden door eigen onderzoek en aanschouwing. Eenmaal nu gesteld voor feiten (oogenschijnlijk onbeduidend) op gezag van personen, die ik niet klakkeloos mocht wantrouwen, was ik wel verplicht zelf te gaan zien.” Samen met een paar ongelovige vrienden deed hij proeven met een klein tafeltje: “Het marcheerde naar aangewezen hoeken, draaide zich om, boog voor een aangewezen persoon en dergelijke. Van tijd tot tijd zelfs kregen we door middel van het alfabet zeer merkwaardige zinnen. Daar stonden echter weer eigenaardige dingen tegenover. Sommige bewegingen konden we blijkbaar niet gedaan krijgen. Onuitgesproken namen kon het door middel van ’t alfabet niet raden. Dan weer volbracht het wèl bewegingen door een niet aanzittende gedacht, dan weer kwam er van zoo’n beweging niets terecht.”
Gerhard schreef uitvoerig over zijn bevindingen in het socialistische Radicaal Weekblad. Anoniem. Het regende ingezonden stukken, vol uitingen van verbazing en verontwaardiging dat zulk dwaas geschrijf in het blad waren opgenomen. Gerhard liet zich niet tegenhouden in zijn onderzoekingen – en hij was niet de enige. Overal waren kringetjes en kringen gelijkgestemden bezig om de geestenwereld te doorgronden. Om sterker te staan – en in de hoop door gemeenschappelijke inspanning het onderzoek naar een hoger plan te tillen – richtten sommigen officiële verenigingen op. De eerder genoemde Onderlinge Stichting was er een van, voortgekomen uit Veritas, de vroegste Amsterdamse vereniging, opgericht in 1869. De beschermgeest van een kring spiritisten had in dat jaar te kennen gegeven dat het tijd was een vereniging op te richten: “Stelt tot leuze, tot opschrift daarvan ‘Veritas’, en tot toevoegsel ‘God wil gekend zijn uit Zijne werken en de geest moet zich opheffen tot Zijne bron, tot den grootsten Schepper des Heelals’.” Onder de (louter mannelijke) oprichters bevond zich Van Maurik. De voorzitter van Veritas was W.J. van Gulik, directeur bij de Rijkstelegraaf. Hij was zeer actief bij het verbreiden van het spiritistisch gedachtegoed. In 1888 was hij ook medeoprichter van de Broederbond Harmonia, de eerste landelijke vereniging van spiritisten.

Reïncarnatie?
De naam Harmonia was wishful thinking. Werden de spiritisten door predikanten, journalisten en anderen veroordeeld en bespot om hun ‘jammerlijke dwaling’ en dweepzieke, gevaarlijke fratsen, onderling was het ook niet altijd pais en vree. Ze waren zeer verdeeld over de invulling en inhoud van hun geloof. Zo moest de schrijfster en onderwijsvernieuwster Elise van Calcar (1822-1904) absoluut niets hebben van de reïncarnatieleer die Veritas aanhing. De ‘geleidegeest’ van Veritas (en zijn woord werd door de leden als absolute waarheid beschouwd) stelde dat de geest van een gestorvene menigmaal vrijwillig terugkeerde op aarde om de mensheid te dienen en te kunnen werken aan de vervolmaking van de stervelingen. Wie voor de eerste maal geïncarneerd was, stond onder aan de ontwikkelingsladder. Als voorbeelden van hen die “niet ver boven het redeloos vee verheven zijn”, werden “de neger, de Australiër en de wilde” genoemd...  Meer beschaafden en ontwikkelden waren al enkele keren gereïncarneerd. 
De eigenzinnige Van Calcar hing daarentegen een ‘christelijk spiritualisme’ aan waarin de boodschappen van de overgegane zielen bewijs leverden van het eeuwig leven in hoger sferen. Reïncarnatie zag ze als het afvallen van God en een omarming van de theosofie, die stelde dat het goddelijke begrepen werd door innerlijke ervaring. Haar ideeën hadden veel invloed. Aan verenigingen heeft zij zich nooit verbonden, maar zij gold als een onbetwistbare autoriteit. Vanaf 1877 gaf ze het tijdschrift Op de Grenzen van Twee Werelden uit, dat ze 29 jaar lang zou volschrijven. Er waren meer van dat soort bladen, die samen een interessant kijkje bieden in de zielenroerselen van de spiritisten. Schimmel schreef in het door Veritas uitgegeven Spiritistische Bladen. In eerste instantie nog voorzichtig ondertekend met de letter I. Later volgden bijdragen in het Spiritualistisch weekblad, uiteindelijk ook in het landelijk toonaangevende Het Toekomstig Leven, waarvan zijn schoonzoon Hendrik de Fremery (1867-1940) begin 20ste eeuw een invloedrijk redacteur was.

Parapsychologisch lab
Het promoveren van het spiritisme tot een echte wetenschap was de volgende stap. De Fremery speelde daarin een belangrijke rol. Hij was de drijvende kracht achter de oprichting in 1907 van het eerste parapsychologische laboratorium ter wereld door de gesjeesde medische student Floris Jansen (1881-1937) in een bovenwoning op Johannes Verhulstraat 153. Janssen richtte een aantal kamers in om proeven te doen. Hij was geen spiritist, maar ‘fysioloog’ en geïnteresseerd in de vraag hoe het biologisch leven zich kon ontwikkelen tot psychologisch leven met een bewustzijn. Spiritistische verschijnselen als materialisaties, klopgeluiden en telepathie konden een soort ‘snapshot’ zijn van dit proces. Jansen onderzocht onder meer de werking van een apparaat als de sthenometer, die de ‘psychische energie’ en dus de kracht van een medium zou kunnen meten. Na een jaar van allerlei proeven kwam hij tot de conclusie dat het apparaat niet werkte. 
De gedreven wetenschapper spaarde kosten noch moeite. Dat brak hem al snel op, want de financiële steun van rijke spiritisten bleef ver achter bij wat hij en De Fremery hoopten. Al in 1908 werd hij failliet verklaard. De rol van zijn lab was uitgespeeld, maar het streven naar de verwetenschappelijking van het spiritisme ging onverminderd door. Het waren de inspanningen van met name de Amsterdamse zenuwarts Israel Zeehandelaar waaruit in 1920 de Nederlandse pendant van de Britse Society for Psychical Research (SPR) voortkwam. Tot op dag van vandaag richt deze vereniging zich op het wetenschappelijk onderzoek naar paranormale verschijnselen.

‘Klonische krampen’
Zeehandelaars motief was dat het spiritisme in handen van leken veel te gevaarlijk was. Dergelijke experimenten moesten aan de wetenschap voorbehouden blijven. Taferelen zoals hij die hij meemaakte bij de Amsterdamse vereniging Lux et Veritas, moesten tot het verleden gaan behoren: “In het zaaltje, waar op den tweeden door mij bijgewoonde avond 35 personen aanwezig waren van beiderlei geslacht en allerlei leeftijd, maar meest van tusschen de 18 en 30 jaren, kregen acht verschillende personen (vijf jonge vrouwen en drie jonge mannen) heftige klonische krampen in de ledematen, één klaagde over stijve voeten, één meisje dreigde een hysterisch acces te krijgen en eindigde een autohypnotische toestand, die tien minuten duurde, met een huilbui. De naam ‘Neurosenkweekerij’ is dan ook volstrekt niet overdreven. Het schijnt geoorloofd dat gezondheid en geestkracht van jonge individuen bedreigd en geschaad worden door voor ieder uiterst gemakkelijk toegankelijke – soms geheel openbare – séances.”
Ondanks (of juist dankzij) het wetenschappelijk onderzoek zou het spiritisme in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog steeds meer aanhangers verliezen: de gehoopte keiharde bewijzen bleven jammerlijk uit. Van de genoemde verenigingen heeft alleen de Nederlandse Vereniging van Spiritualisten Harmonia de 21ste eeuw gehaald. Wie het gevoel heeft dat er toch meer moet zijn tussen hemel en aarde, kan vrijwel wekelijks bijeenkomsten van de Amsterdamse afdeling bijwonen in Huis van de Wijk De Aker in Osdorp. Alleen al in september is er een bloemenseance met door u meegebrachte bloemen in een vaasje, psychometrie door middel van foto’s van overledenen en worden waarnemingen gedaan met behulp van uw geboortedatum of een paar doodgewone (?) wattenbolletjes.

Bedrog
De angst voor bedrog onder spiritisten was niet ongegrond. In 1878 werden de mediums Charles Williams en A. Rita ontmaskerd tijdens een seance in Amsterdam. ‘Charlie’, een gematerialiseerde geest, bleek in werkelijkheid Rita te zijn. “Many handkerchiefs, a bottle of phosphorized oil, several yards of very dirty white muslin, a false black beard with brown silk ribbon, and other paraphernalia were found on the persons of the two mediums.”

 

Emma Los

Septembernummer 2014

Delen:

Jaargang:
2014 66
Dossiers:
Religie
Editie:
September
Rubriek:
Verhaal
Tijdperk:
1800-1900 1900-1950 1950-2000 Vanaf 2000