Als er in de 17de eeuw in Amsterdam iemand van enig aanzien overleed, huurden de nabestaanden een groepje aansprekers of ‘doodbidders’ in, begrafenisondernemers avant la lettre. Zij verzorgden de lijkwagen, droegen de kist naar buiten en liepen met stemmige gezichten en fraaie lantaarns naast de stoet naar de begraafplaats. Hoe meer doodbidders, hoe meer lantaarns, hoe langer het klokgelui, des te aanzienlijker de dode. Zij deden ook het feitelijke ‘aanspreken’. Een sterfgeval werd niet gemeld met kaarten of een advertentie in de krant, maar de aansprekers gingen de deuren van familie en kennissen langs om de droeve boodschap af te leveren. Aanspreken was een goede bijverdienste voor vele Amsterdammers, zeker in tijden van schaarste en werkloosheid. De winter van 1696 was zo’n tijd: door de Negenjarige Oorlog met Frankrijk lag de haven stil en heerste er overal in de stad gebrek.

In januari 1696 kondigde de vroedschap aan dat de stad een officiële begrafenisdienst zou krijgen: een ‘keurgroep’ van 72 aansprekers, met het monopolie op het regelen van uitvaarten. Zo’n 250 particuliere aansprekers raakten daardoor gedupeerd. Tegelijk kwam er een gewestelijke belasting op trouwen en begraven, wat begrafenissen een stuk duurder maakte. Aangespoord door woedende aansprekers gingen de Amsterdammers – onder wie veel werkloze havenarbeiders – de straat op. Eerst naar de Dam, daarna naar het Aalmoezeniersweeshuis op de Prinsengracht, waar de ‘gemeentelijke aansprekers’ werden benoemd, en vervolgens naar het huis van burgemeester Jacob Boreel (1630-1697) aan de Herengracht, de kwade genius achter het plan. De voordeur en de ruiten gingen eraan, het meubilair belandde in de gracht. Boreel, die nogal zwaarlijvig was en aan jicht leed, ontkwam aan de plunderaars door over de schutting te klauteren, naar de buren. Ook het huis van schutterskapitein Martinus Spaaroog werd geplunderd, net als het huis De Pinto, in de Sint Antoniebreestraat, ofschoon de familie De Pinto niets met de nieuwe maatregelen van doen had.

Zilveren penning

De dag erna greep het stadsbestuur hard in. De schutterij kwam in het geweer en schoot op het Koningsplein met scherp op de menigte. Bewapende leden van het turfdragergilde posteerden zich rondom de Dam. Er vielen 48 arrestaties. Zestien “belhamels ofte roervincken” eindigden aan de galg: twaalf op de Dam, vier bij Volewijck. Anderen werden naar Suriname verbannen. Het aansprekersplan van de vroedschap verdween in een la, evenals de begrafenisbelasting. De rust keerde weer.

Het eendrachtige optreden van de schutterij was cruciaal geweest. Die actie sprak niet vanzelf: de schutterij was de belangrijkste gewapende macht in de stad, maar bestond grotendeels uit gewone burgers. Zij schoten dus op hun medeburgers, misschien wel op mensen die in het dagelijks leven in hun brouwerij of suikerbakkerij werkten. Elke schutter kreeg daarom in november 1696 een zilveren herdenkingspenning van het dankbare stadsbestuur.

De productie van die penningen was geen kleinigheid. De stad bestelde een enorme hoeveelheid, in drie formaten: 180 grote voor de hoofdofficieren, 181 middelgrote voor de officieren en niet minder dan 12.000 voor de gewone schutters. De opdracht ging naar vier medailleurs: Regnier Arondeaux, Johannes Boskam, Jacob van Dishoecke en Johannes Luder. Luder werkte het snelst: op 5 juli leverde hij zijn 45 grote, 46 middelgrote en 3000 kleine penningen af. Boskam volgde op 11 september en bijna anderhalve maand later Arondeaux. Van Dishoecke liet het langst op zich wachten.

De vier medailleurs hadden allemaal dezelfde opdracht, die ze met kleine verschillen precies uitvoerden. Op de voorkant van de penning bedwingt de god Neptunus een stormachtige zee op een door zeepaarden getrokken wagen met het wapen van Amsterdam. Op de keerzijde is de zee gekalmeerd, de zon breekt door. Een tekstje in het Latijn zegt: “Nu de ijsvogels wedergekeerd zijn, schenkt de raad van Amsterdam dit aan zijn burgers, als beloning voor oude deugd en beproefde trouw.”

IJsvogels

Teruggekeerde ijsvogels? Wat hebben díe te betekenen? Voor op de penning drijft pal onder Neptunus’ voertuig een nestje met twee vogeltjes. Ze vallen er bijna uit in de woelige baren. Achter zitten zij weer veilig in hun nest, de rust is teruggekeerd. Het zo op het oog wat merkwaardige elementje is gebaseerd op de klassieke mythologie. Alcyone, dochter van Aeolus, bewaarder van de winden, was getrouwd met Ceyx. Toen hij stierf in een schipbreuk wierp Alcyone zich bedroefd in zee, en de goden veranderden het paar in twee ijsvogels. Alcyone bouwde nu een nest op de golven, maar de golfslag bedreigde haar nest. Vader Aeolus hield zeven dagen de wind in bedwang, zodat ze rustig haar eieren kon leggen. Alcyone werd de Latijnse naam voor ijsvogel en leeft ook voort in het begrip halcyon days – een gelukkige, korte periode van rust, zonder stormen.

Het ijsvogeltje en zijn drijvend nest komen vaker voor. Willem van Oranje gebruikte het ook al als symbool, met de spreuk Saevis tranquillus in undis –“Rustig temidden van woedende baren”. Het vogeltje was extra geschikt, omdat zijn kleuren – oranje, wit en blauw – dezelfde zijn als die van het prinsdom Oranje. Koningin Wilhelmina had een beeld van een ijsvogeltje op haar bureau staan; een afbeelding van de ijsvogel en zijn nest sierden het omslag van haar herinneringen, Eenzaam maar niet alleen (1962). Overigens bouwen ijsvogels hun nest niet in de golven, maar graven ze een gang in de steile oeverwand van sloot of plas.

Koen Kleijn

Aprilnummer 2020

Beeld: Triomfantelijke schutters bij het wachtlokaal. Tekening Romeyn de Hooghe, eind 1696, bij de uitreiking van de herdenkingspenningen “op den 28ste November, en eenige dagen daar aan Volgende”. Onderin de voor- en achterzijde van de penning. Collectie Stadsarchief Amsterdam