'Jan Rap vaart gratis heen en weer.' Een eeuw kosteloos pontvervoer over het IJ
De pont over het IJ naar Noord kost niks. Nu alweer een eeuw lang hoeft niemand meer te betalen. Sinds mei 1912 om precies te zijn. De ‘overkanters’ waren blij. En zij niet alleen. Die eerste zomer wisten vooral jonge stadgenoten de weg naar de steiger te vinden. Ze kregen er niet gauw genoeg van.
“Duizenden en duizenden kinderen uit Amsterdam’s volksbuurten, een niet te tellen schare, hebben gehoord van het gratis vervoer”, meldde de Nieuwe Rotterdamse Courant van 17 mei. “En nu kunnen zij plotseling varen op een stoomboot (velen hebben nog nooit gevaren) naar landen, waar ze nog nooit geweest zijn… en dat ‘voor niks’. Natuurlijk dat zij nu ook de ganse dag niet anders willen en niet anders doen dan ‘voor niks’ overvaren, heen en weer, heen en weer (…).”
De gratis pontdiensten vanaf de De Ruyterkade begonnen op maandag 6 mei 1912. Er waren er twee. Vanaf de steiger recht tegenover het Tolhuis kon je naar de Buiksloterweg, een stukje verder ter hoogte van het oostelijk spoorwegviaduct vertrok de pont naar de Valkenweg. Vindingrijke Amsterdammertjes zetten een gevarieerd parcours van overtochten uit en volgens aanwezige journalisten wisten ze niet van ophouden. De NRC-verslaggever zag met eigen ogen hoe de kinderen “in woeste horden stormen van de Tolhuis-pont naar de Volewijk-pont, vice-verca, en in de uitbundigheid van dit genot in onbekende landen overslaan tot allerlei baldadigheid, waarvan zwemmen en pootje-baden de meest onschuldige en vernielzucht de meest schuldige soort is.”
Er waren tevoren wel bezwaren geuit, juist vanwege de gevreesde grote drukte en mogelijke onaangenaamheden, vooral op zondag en bij grote evenementen op het Tolhuisterrein. Maar het vrijzinnig-democratisch gemeenteraadslid Theodor Ketelaar had die tijdens de debatten luchthartig weggewuifd. Dat was enkele maanden eerder geweest, in februari. “Och, ik kan mij voorstellen, dat in den beginne, in de eerste weken, het wel eens een pretje zal zijn voor wat jongens, die voor de aardigheid mee gaan, maar dan zal er ook niemand zijn, die het de mensen van de pont kwalijk neemt, wanneer zij de jongens, die een paar keer willen meevaren, van de pont verwijderen.” Ketelaar voorzag dat het binnen een paar weken wel ‘uit’ zou zijn.
Lange discussie
Het besluit om de kaartverkoop voor personenvervoer met de pont te staken, viel na een lang raadsdebat en een strijd die 35 jaar eerder was ingezet door de toen nog schaarse bewoners van Amsterdam over het IJ. Hun eerste verzoek om ‘vrije overtocht’ dateerde van 1877, het jaar waarin de Waterlandse Zeedijk officieel werd uitgeroepen tot de noordelijke grens van de stad. Behalve ‘overkanters’ die in de eerste plaats zelf vrijgesteld wilden worden van betaling van de overtocht, waren er ook toen al Amsterdammers die meenden dat de pont voor iedereen vrij moest zijn. Dat was een onmisbare maatregel om de ontwikkeling van industrie en woningbouw aan de andere kant van het water mogelijk te maken, vonden zij.
“Aan de arbeiders, die daarheen moeten, wordt een belemmering in de weg gelegd, en zo belemmert men het houden van woning of het vestigen van industrieën in dit stadsdeel”, was het argument tegen de bestaande tarieven, dat werd ingebracht door SDAP-raadslid Jan van den Tempel.
Hij ging tijdens het debat in februari ook nog even in op de problemen die veroorzaakt zouden kunnen worden door jonge pleziervaarders: “Men heeft mij willen wijsmaken, dat men vreest, dat op mooie zondagen jongens en meisjes de ponten over het IJ zullen gebruiken als plezierjacht; dat zij dan overlast zullen aandoen en dat men dan de goede orde niet zal kunnen handhaven. Nu is het gezag in onze gemeente wel erg zachtzinnig, maar dat het niet in staat zou zijn, om de orde te handhaven onder jongens en meisjes, om dat als motief aan te voeren, is wat heel sterk.’
Het argument van overlast, ingebracht door Burgemeester en Wethouders, kon een raadsmeerderheid niet overtuigen. Van den Tempels voorstel om de pont gratis te maken werd met 21 tegen 17 stemmen aangenomen.
Onverlaten uit de stad
De bewoners van de overkant zagen daarmee hun jarenlange strijd met succes bekroond en de ‘Vereniging tot bevordering van Buurtbelangen aan de Noordzijde van het IJ’ liet zich de gelegenheid voor een feestje niet ontzeggen. “Toen omstreeks acht uur hedenochtend de eerste pont bij het Tolhuis aankwam, stond daar een muziekkorps te spelen. De Laanweg en andere straten waren met vlaggen getooid”, lezen we in het Algemeen Handelsblad van 6 mei, de dag waarop de pont gratis werd. “Een ommegang werd gehouden onder grote belangstelling van de ‘overkanters’. De optocht werd geopend door twee herauten te paard, daarachter kwamen twee lansdragers, die een banier droegen, waarop te lezen was: ‘Vrij Vervoer’.” Met verschillende sprekers, muziek, zang, het optreden van twee komieken, vuurwerk en bal na werd het die avond nog laat in het Tolhuis.
Na het feest volgde de kater, want de rustige dreven aan de noordoever van het IJ werden overspoeld met Amsterdammers en die gedroegen zich niet altijd even netjes. Vooral voor de dienstdoende politieagent was het wennen. Zijn rustige dagen als een soort dorpsveldwachter waren voorbij. Hij kreeg nu te stellen met een publiek dat zich af en toe wel erg ongezeglijk gedroeg. Schade aan bouwland en industrieterreinen, ingegooide ruiten en gebroken lantaarnglazen waren de souvenirs die onverlaten achterlieten. Intussen had hij ook nog de vaderlijke zorg over de allerkleinsten onder de pontreizigers. Die wilden nog wel eens verdwalen in de woestenij van Noord en moesten aan de stadszijde van het water weer veilig thuisgebracht worden. Ook het pontpersoneel had het moeilijk en wist de juiste pedagogische toon niet altijd te vinden. Volgens de pers werden de jonge passagiers bij grote drukte behandeld als kuddes schapen en dat ging soms weinig zachtzinnig.
Ontucht en zwijnerij
“De stoomponten zijn tot zinkens toe gevuld. Jan Rap vaart gratis op en neer, verlaat de boot niet, verpest de atmosfeer, bederft genot (…) en bezoedelt de vloer.” Een anonieme briefschrijver in het katholieke dagblad De Tijd van 24 juli 1912 had weer een andere reden om zich op te winden. Zijn punt was dat veel van de gratis passagiers de wegen en velden over ’t IJ opzochten “om in ’t publiek ontucht, echtbreuk, zwijnerij te plegen.” Met het wegvallen van de ponttarieven nam volgens hem een al veel ouder Amsterdams zedelijkheidsprobleem dramatische proporties aan en daarom moest de maatregel onverwijld worden terug gedraaid.
Onze beschermer van de goede zeden wond zich danig op. “Waren en bleven het Zuidersopje* en de weg erheen langs Zeeburg, de Spaarndammerdijk, de uiterste grenzen van het Vondelpark, de Kalfjeslaan, de Slatuintjes, de Weesperzijde en zoveel andere stille puntjes de verzamelplaats van liederlijk mannelijk en vrouwelijk bocht en schuim (…), wij hebben nu een groot gevaar te meer gekregen in het kosteloos vervoer naar de overkant van het IJ.”
Misschien had hij het goed gezien en bood de eenzaamheid van de nog dun bevolkte overkant samen met het ontbreken van al te dwingend politietoezicht ook nieuwe mogelijkheden voor elkaar gelievende Amsterdammers zónder trouwboekje. Maar met de koortsachtige woningbouw en voortgaande industrialisering van Noord sinds de jaren twintig, verminderde dit liefdestoerisme over het IJ waarschijnlijk snel. De vrije oversteek met de pont is altijd gebleven.
Beeld header: Stadsarchief Amsterdam
Delen: