Jan Groothuyse, de dokter van de Wallen
“Waar komen ze voor, als ze komen, deze meiskes? Wat doe je met ze? Uw vragen is begrijpelijk. Het moet wel heel bijzonder zijn. Een klein praktijkje in een 16de-eeuws huis. Een ruimte die al van alles binnen zijn muren gezien heeft. Hotel, bordeel, café, werkplaats. En nu geen antiquair, maar een eenvoudige praktijk.
Genees-, heel- en verloskunde in de meest simpele vorm.”
Naar de Wallen
De in Amsterdam geboren arts bracht zijn jeugd door in zo ongeveer alle wijken die de stad rijk was. Tientallen keren is hij verhuisd. Nadat zijn ouders zich op de Veluwe vestigden, ging hij daar naar de mulo, later naar het Christelijk Lyceum in Harderwijk. In de oorlog werd hij opgepakt en kwam als ziekenbroeder terecht in een hospitaal in Göttingen. Terug in Nederland begon hij aan een studie medicijnen aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. Na zijn studie vestigde hij zich in 1953 onmiddellijk op de Wallen, om daar tot zijn dood in 1983 te blijven.
Verhuizen beperkte hij op de Wallen tot een minimum: één keer. Terwijl de praktijk nog op Oudezijds 100 was, vond hij met vrouw en twee kinderen Thea en Otto een woning op de hoek van het Oudekerksplein en de Enge Kerksteeg. Dat duurde maar even. In 1956 kwam het huis vrij waar hij zich definitief zou vestigen: Oudekerksplein 50, opnieuw op een hoek, nu van de Sint Annendwarsstraat.
Het was de tijd van de woningnood en het huis uit 1648 met de mooie klokhalsgevel was niet alleen de woning van het doktersgezin, maar ook de wachtkamer en de praktijkruimte. Het was er klein en benauwd. Dochter Thea Groothuyse (60): “De wachtkamer was beneden; de praktijkkamer boven. Het zat soms zo vol, dat patiënten geregeld op de trap zaten te wachten tot ze geholpen werden. Mijn ouders zeiden altijd: wij wonen hier met z’n vieren én de werkruimte op 55 vierkante meter.”
Al snel was duidelijk dat Groothuyse geen doorsnee huisarts zou worden. Daar ging zijn hart ook niet naar uit. “Aan kinderen bijvoorbeeld had hij ronduit een hekel”, zegt zijn dochter. Maar waarom hij koos voor de Wallen? Het was de zelfkant die hem aantrok en waarin hij ook zichzelf herkende, ondanks zijn academische vorming en belangstelling voor filosofie.
Gerard Reve
Alles wat er meer over gezegd wordt, lijkt speculatief. De buurt stond hem soms tegen, maar vormde desondanks zijn natuurlijke habitat. Thea Groothuyse: “Alles wat gewoon was, interesseerde hem niet. En de kans dat je een gewoon mens op de Wallen tegenkwam, was klein.”
Één van de bijzonderste personen die hij in de jaren vijftig leerde kennen, was niet een hoer of een pooier, maar Gerard Kornelis van het Reve, de auteur van De Avonden (1947), die zich later Gerard Reve ging noemen. De eerste ontmoeting heeft Reve beschreven in Brieven aan mijn lijfarts (1991). Die is ronduit stormachtig te noemen. Het was in de vooravond, Reve was dronken en wilde naar bed. Hij schrijft: “Ik begon naakt met Wimie (zijn toenmalige geliefde – W.O.) op de vuist te gaan, maar die wist mij te ontwijken, waarop ik flessen en glazen en verder alles wat breekbaar was begon stuk te gooien, daarbij een loeiend gehuil uitstotend.” Wimie vluchtte de trap af, kreeg een gietijzeren braadpan met varkensrollade achter zich aan gesmeten en zocht zijn heil bij Groothuyse. Die begaf zich met rasse schreden richting Reve’s woonhuis op Oudezijds Achterburgwal 55 en kalmeerde hem middels twee injecties. Er ontstond een levenslange vriendschap tussen de schrijver en de arts, die elkaar regelmatig brieven gingen schrijven.
“Gerard en Jan herkenden iets in elkaar. Vooral als het om kattekwaad ging, ze hadden altijd dezelfde geintjes. Meteen na de promotie van Jan gingen ze tegen een boom aan staan pissen, terwijl de heren professoren achter hen langs de aula uitliepen. Als ze samen waren wilden ze de boel altijd graag shockeren”, zei Groothuyse’s eerste echtgenote Helene (Len) van Rossum over de vriendschap van beide heren. Maar er was zeker méér dat hen bond: beiden leden ook aan hypochondrie en depressies en ze waren alle twee grote afnemers van pillen en alcohol.
Druipertjesdokter
In het kielzog van Reve werd de artsenpraktijk van Groothuyse weldra gefrequenteerd door tal van hoofdstedelijke kunstenaars. Geregeld schoven die ook aan bij de dis. De schilder Anton Heyboer, etser Jan Montyn, beeldend kunstenaar Simon Posthuma (hij ontwierp de Sgt. Pepper’s-hoes van de Beatles) en verhalenverteller Willem de Ridder behoorden tot de kennissenkring. Voor deze vrienden was ook een speciale code ontwikkeld. Drie keer bellen of met de brievenbus klepperen betekende goed volk.
Éénmaal meldde zich zelfs de door Groothuyse bewonderde Jean-Paul Sartre – toevallig in Nederland – die leed aan een geslachtsziekte. Een spuitje hielp hem ervan af. Thea Groothuyse: “Mijn ouders volgden elke week filosofieles. Ze waren ‘kunstlievend lid’ van Arti en Amicitia en gingen dat jaar prompt verkleed als existentialisten naar het jaarfeest, geheel in het zwart compleet met alpinopet.”
Maar het overgrote deel van de patiënten bestond uit minder bekende personen in de vorm van hoeren, pooiers, homo’s en transseksuelen. Van de laatsten waren er niet veel meer dan een handvol in Nederland, maar via de enige arts die zich toentertijd bekommerde om hun lot, dr. Otto de Vaal, kwamen ze praktisch allemaal terecht in de praktijk van Groothuyse.
De arts die bekend stond onder bijnamen als de druipertjesdokter, de lullendokter of de hoerendokter, was een veilige toevluchtshaven voor alles wat afweek van de norm. Je hoefde ook niet op de Wallen te wonen om bij hem terecht te kunnen. Als je maar cash geld meenam, want daar hield hij van.
Contant betalen
In het weekblad HP/De Tijd vertelt de legendarische prostituee Blonde Mien in 1991 over de Wallendokter: “Groothuis, natuurlijk ken ik die, ’t was een vriend van me. Je kon altijd bij hem aanbellen. Het was daar een soort trefpunt. Ik weet nog op een zaterdagmiddag, ik had een klant, hij lag al boven op me, maar hij was nog niet zover. Blijkbaar van de opwinding werd hij onwel. Hij wil een pilletje nemen, ik wil hem wat water geven, maar dat was net te laat: dood dus. Op het veld van eer gestorven, zeg maar. Nou daar sta je dan. Bep de Knoeister van hiernaast zegt: laten we Groothuis halen. Die moest lachen om die dooie. ‘Hij zei: Het zal hem niet goed zijn bekomen.’” Als je hem riep terwijl er niks aan de hand was, kon je een schop onder je hol krijgen, gaat ze verder. Maar hij was niet moeilijk met het verstrekken van pilletjes en poedertjes. Miens wettige echtgenoot Haring Arie vertelt in hetzelfde artikel dat hij hem altijd ‘de tientjesdokter’ noemde. “Joetjes, daar had-ie altijd een hele kluit van op zak. Het was altijd meteen contant betalen.”
Soms werd er ook gebruik gemaakt van andere betaalmiddelen. Zijn dochter herinnert zich een dame die met een klein kindje kwam dat een prikje nodig had. “Die vrouw durfde dat kind niet zelf vast te houden. Ik werd naar beneden geroepen en moest dat kind vasthouden. Na afloop mocht ik een gouden ring uitzoeken die ze bij zich had in een dot kranten. Waarschijnlijk gejat.”
Pooiers en prostituees
Tussen alle patiënten door werkte de Wallendokter aan zijn proefschrift, dat de titel zou krijgen: De arbeidsstructuur van de prostitutie. Hij maakte in eerste instantie aantekeningen op allerlei losse briefjes en de achterkant van de recepten, maar later hoorde hij zijn klanten systematisch uit. In 1970 promoveerde hij. Zijn conclusie: prostitutie is een synthese “van sensatiebehoefte en behoefte aan zelfstandige arbeid”. Het boek bevat ook een prachtig lijstje namen van de vrouwen die hem frequenteerden, onder wie de Potlood-nek, de Spriet, Marie Klootoog en Annie de Kruitmop.
Zijn wetenschappelijk werk is niet beperkt gebleven tot dit proefschrift. Hij wijdde ook een boek aan de tegenpool van de prostituee: de pooier. Hij schetst in Het menselijk tekort van de pooier een niet al te vleiend beeld van deze bevolkingsgroep. Aanvankelijk vreesde hij dan ook represailles van de souteneurs, die zoals hij stelde, niet gericht zijn op arbeid en de medemens en het toonbeeld zijn van “psychische en sociale ontreddering”. Maar een reactie van de pooiers bleef uit.
Het wekt allemaal de schijn dat hij zich tegen de prostituee en haar mannelijke metgezel keert, maar op de keper beschouwd is hij geen vijand van beiden. In een interview met Bibeb in Vrij Nederland zegt hij daarover: “Ik heb ’es een inspecteur van politie horen zeggen, die kerel is het doodslaan niet waard. Dat wilde er bij mij niet in. Als die man zo’n onding was, waarom had die vrouw dan zo’n rotzak uitgezocht? Nee, man en vrouw zijn aan elkaar gewaagd. Zij is uit op sensatie, hij op show en vormt de door haar gewenste achtergrond (…) Hij mag met geld smijten als hij maar wat durft.”
Gek van de drukte
Groothuyse had ook schrijversambities. Hoewel hij altijd heeft ontkend kunst te willen maken, schreef hij wel Eten van twee Walletjes, een serie bespiegelende verhalen en filosofietjes over de vakantie en de dagelijkse gang van zaken. En hij ging nog verder, want ook verscheen een dichtbundel: De pooier e.a. gedichten. Twintig gedichten, waaronder zelfs één in het Frans. Volgens Guus van Bladel, een Weertse vriend van Reve, plaagde de schrijver Groothuyse ermee, door eens aan hem te vragen: “Wanneer komt je nieuwe boek Handen thuis dokter op de markt?”
Hoe verknocht Groothuyse ook was aan de buurt, het werd hem toch geregeld teveel. Dan vluchtte hij. Met name de klokken van de Oude Kerk maakten hem gek. “Ik ben wel ’es van plan geweest er een bom in te gooien. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds 11 uur, elk kwartier dat rotwijsje, het maakt je volkomen gek”, zei hij tegen Bibeb. Altijd had hij oordoppen onder handbereik en één ruimte in huis was zo geïsoleerd dat er geen geluid van buiten doordrong.
Als hij echt wilde ontsnappen, vluchtte hij naar zijn tuinhuisje op Nieuw Vredelust aan de Buitensingel. Hij ging er meer heen om rustig te kunnen slapen, dan om zich te ontspannen.
Maar hét middel om te ontsnappen aan de drukte van de stad, vond hij eerst in een bootje in Durgerdam, later in een omgebouwde VW-bus. Hij ging er vaak mee op pad en zocht dan ergens midden in een bos of langs een rivierdijk de rust die hij op het Oudekerksplein zo miste.
Geen zielerust
Maar hoewel die tochtjes hem wel kalmeerde, hielpen ze niet tegen zijn echte problemen: de depressies en stemmingswisselingen, die hem vaak naar de fles deden grijpen. De whisky was nooit ver weg en hij snoepte regelmatig uit de eigen medicijnkast. Volgens Nop Maas, de biograaf van Reve, consumeerde Groothuyse dexedrine “alsof het suiker was”.
Huwelijksproblemen veroorzaakten een breuk met zijn vrouw Len. Hij scheidde in 1981 en begon een nieuw leven met een andere echtgenote, door Len weinig vleiend aangeduid als “een zigeunerachtige vrouw”. Zijn tweede huwelijk bracht hem niet de zielerust waar hij wellicht op had gehoopt, want in december 1983 maakte hij een einde aan zijn leven. Wat hem er uiteindelijk toe heeft gedreven, wie zal het zeggen? Hij blijft toch een wat mysterieuze man. Zijn eerste vrouw zei over zijn zelfmoord in HP/De Tijd: “Hij was ontevreden over de algemeenheden van het leven. (…) Ach, hij kon niet meer, hij was burned out, uitgeblust.”
Zijn dochter Thea weet evenmin het antwoord. “Hij dronk veel, hij was depressief. Het was een superintelligent man, maar ook knettergek, een goed diagnosticus en een alcoholist. Saai was hij zeker niet.” De laatste keer dat zij haar vader zag, stond hij met de VW-bus aan de dijk bij Zaltbommel. Of hij daarheen was gegaan om de brug te zien? Ze zou het niet weten.
Delen: