“De hele wereld voelde inmiddels, dat er in Nederland iets unieks aan de hand was.” Harry Mulisch weet het als één van de eersten. Hij doet in zijn boekje Bericht aan de rattenkoning verslag van wat hij in 1965 en 1966 zag en meemaakte in Amsterdam. Als de gevierde schrijver zijn lijfblad Provo aanschaft, ondervindt hij persoonlijk dat de stad internationaal helemaal op de kaart staat. “Iedere keer wanneer ik op het Leidseplein van een of ander langharig, ongewassen, werkschuw element een ‘Provo’ kocht, was er een verslaggever uit Italië of Joegoslavië, die mij al kopend fotografeerde.” Mulisch schrijft zijn reportage in augustus 1966, heet van de naald, “in een drie weken durende woede- en lachbui”. Nederlandse historici die er minder dicht met de neus opzaten en er langer de tijd voor namen, bevestigen later zijn indruk dat hij getuige was van iets heel bijzonders.

Confrontatie

“Ik heb ze dus nog meegemaakt, dit decennium, de Jaren Zestig, zij het niet als actief deelnemer in het hoofdstedelijk Magies Sentrum, maar als leerplichtige toeschouwer ergens in de provincie, aanvankelijk kort gebroekt en gekapt, later in rafelige jeans en met steeds langer groeiend hoofdhaar”, historicus Hans Righart (1954-2001) laat er geen misverstand over bestaan: Amsterdam was de plek waar het in Nederland gebeurde. (1)
Nozems voerden eind jaren vijftig overal de boventoon, maar de dijkers van de Nieuwendijk en de pleiners van het Leidseplein trokken de aandacht. De teenagercultuur met eigen muziek, drugs en kleding was niet plaatsgebonden, maar in Amsterdam vonden jongeren behalve Fantasio en Paradiso ook van al het andere het beste dicht bij elkaar. Vertier, onvrede en protest balden zich hier samen. Hier begon antirookmagiër Robert Jasper Grootveld met zijn ‘happenings’, die de provo’s in 1965 overnamen. Hun wekelijkse confrontaties met de politie werden een hoofdstedelijke attractie. De sfeer was in 1966 ronduit grimmig met het harde optreden van de politie tegen demonstranten bij ‘Het Huwelijk’ in maart en het Bouwvakoproer in juni. Binnen enkele jaren kwam rond Paradiso, in het Vondelpark en elders in de stad een unieke, alternatieve jongerencultuur tot bloei. Righart bombardeert Amsterdam “ná Londen en vóór San Francisco [tot] de hoofdstad van de ‘sixties worldwide’”.

Hippies

“Amsterdam werd beroemd en berucht als een internationaal Babylon.” James Kennedy, een Amerikaan met een gedeeltelijk Nederlandse achtergrond, windt er in zijn proefschrift geen doekjes om. In geen land ter de wereld waren de veranderingen in de jaren zestig zo ingrijpend als in Nederland, afgezien van Italië misschien. Amsterdam was het ‘hart’ van de tegencultuur die toen tot bloei kwam en hier werd gedragen door “actievoerende schrijvers, dichters, provo’s, onconventionele intellectuelen en redacteuren”. Het succes van deze voorhoede was niet in de laatste plaats te danken aan de weifelende houding van de Nederlandse elite, in het bijzonder die van burgemeester Gijs van Hall en zijn collega’s op het stadhuis. De heren waren als de dood dat ze niet ‘modern’ genoeg waren.
Allesbepalend was het tolerante klimaat dat in de tweede helft van de jaren zestig in de stad ging heersen. “‘Surprising Amsterdam’ maakte vooral naam als ‘magisch centrum’ en trok zo vele duizenden jonge mensen uit allerlei landen aan, waaronder de jonge Bill Clinton. De zomers in Nederland aan het eind van de jaren zestig waren ongewoon warm en droog, wat een bezoek aan de stad extra aantrekkelijk maakte. Hippies, vooral afkomstig uit Amerika en West-Duitsland stroomden toe”, schrijft Kennedy. Vooral de oogluikend getolereerde handel in softdrugs en de vrije seksuele moraal oefenden aantrekkingskracht uit op buitenlandse jongeren, die met faciliteiten als vrij slapen in het Vondelpark van gemeentewege hartelijk werden verwelkomd. “Eind jaren zestig genoot Amsterdam de reputatie één van de belangrijkste centra van de seksuele revolutie in Europa te zijn.”

Geest uit de fles

Nederland speelde een voorhoederol in de internationale tegencultuur van de jaren zestig en Amsterdam was het zwaartepunt, vindt ook provokenner Niek Pas: “Samen met ‘Swinging London’ werd Amsterdam een centrum van jongerenactiviteit.” Twee jaar voordat in andere Europese steden de revolte van 1968 losbarstte, kwam hier de geest al uit de fles. (3)
Provo was een Amsterdams fenomeen dat in de lente van 1965 opkwam als een los netwerk van geëngageerde jongeren uit verschillende sociale milieus, overigens lang niet allemaal in de hoofdstad opgegroeid. Politiek hadden provo’s vaak een anarchistische of pacifistische achtergrond, cultureel waren sommigen thuis in het artistieke wereldje dat eind jaren vijftig samenkwam rond het Leidseplein. In nauwelijks twee jaar tijd kreeg de groep grote internationale bekendheid en dat was te danken aan de methode van de provocatie. Provo’s daagden het gezag uit en vormden absurde genootschappen of actiegroepen. Ze kwamen met wilde ideeën, waarvan een aantal – zoals het Witte Fietsenplan –uiteindelijk helemaal niet zo gek bleek te zijn. Een belangrijke rol bij hun succes was weggelegd voor ‘anti-rookmagiër’ Robert Jasper Grootveld, een Amsterdamse glazenwasser en straatfiguur met visionaire ideeën en een cabareteske stijl. De buitenlandse doorbraak kwam in maart 1966, toen cameraploegen van over de hele wereld naar Amsterdam kwamen om het huwelijk van prinses Beatrix met Claus van Amsberg in beeld te brengen en kennismaakten met de rookbommen van provo.
Het concept van de provocatie vond in de tweede helft van de jaren zestig ook weerklank bij activisten in andere Europese landen, maar daar pakten zowel demonstranten als politie het al gauw veel minder ludiek op. Dat provo in het buitenland écht aansloeg, is teveel gezegd. Niek Pas geeft de groep een bescheiden plaats in de vorming van het internationale actierepertoire destijds. Tussen nieuwe protestmethoden als de happening, de sit-in en de teach-in (die vooral in de Verenigde Staten waren ontwikkeld), nam het eerder kunstzinnige dan activistische idee van de provocatie een bijzondere plaats in. “Provo had onmiskenbaar zijn aandeel in de transnationale protestcultuur van de jaren zestig.”

Magnifieke suggestie

“Een magnifieke suggestie van Provo was om 50.000 witte fietsen ter beschikking te stellen voor vrij gebruik in Amsterdam.” Alsof het Witte Fietsenplan ook meteen is uitgevoerd, zo kiest de Engelse historicus Arthur Marwick zijn woorden.(4) Hij behandelt provo samen met de Franse en Italiaanse situationisten, politiek geëngageerde kunstenaars die in de jaren vijftig en zestig maatschappelijk verandering teweeg wilden brengen met ontregelende ‘happenings’. Ook in steden als Milaan, Rome en Straatsburg doken provo’s op, de provobeweging was volgens hem internationaal “zeer belangrijk”.
Ronduit enthousiast over provo is de Amerikaanse anarchist en oud-bibliothecaris Richard Kempton: “één van de meest opwindende van de culturele revoluties van de jaren zestig.”(5) Behalve door de ludieke energie, onderscheidde Provo zich internationaal in het bijzonder door een creatief spel met de Nederlandse taal. Tegelijk was die taal een enorme beperking: vooral de taalbarrière stond een doorbraak naar andere landen in de weg. “De gebeurtenissen gingen simpelweg te snel voor de vertaling van de boodschap en gedachten van Provo in andere talen.”
Opmerkelijk is dat ook Danny Cohn-Bendit, de Franse studentenleider van mei 1968, provo alle lof toezwaait: “Toch ben ik er van overtuigd dat zonder de Provo’s en het voorbeeld dat zij hebben gegeven aan de jongeren van andere landen, Europa niet zou zijn wat het is.” ‘Rode Danny’ maakte in 1986 de vierdelige televisieserie Nous l’ávons tant aimée, la révolution (Belbo Film Productions in Hilversum) en schreef er ook een boek bij.(6) Hij sprak niet alleen met internationale iconen van de jaren zestig, zoals als de Amerikaan Abbie Hofman en de Duitser Joschka Fischer. Ook de Amsterdamse provo’s Roel van Duijn en Rob Stolk voelde hij kritisch aan de tand. Hij vindt dat ze fundamenteel weinig hebben kunnen veranderen, maar sluit zijn verhaal over Amsterdam toch af met een pluim voor provo.

Voetnoot

Met dit complimentje van de held van de Parijse studentenrevolte van 1968 hebben de Amsterdamse provo’s in de internationale mythe over de jaren zestig zeker een plek gekregen. Maar het is niet meer dan een bescheiden plaatsje. Want onze legendarische trits van provo, Oranjehuwelijk en Bouwvakoproer in 1966, is weliswaar binnenslands van grote betekenis, internationaal verbleken die gebeurtenissen tegen de achtergrond van de wereldwijde demonstraties tegen de oorlog in Vietnam, de veldslagen tussen politie en demonstranten in steden als Parijs en de beweging voor burgerrechten in de Verenigde Staten. Afgezien van een voetnoot voor provo, heeft het Amsterdam van de jaren zestig over de grens de meeste indruk gemaakt als bedevaartplaats voor jonge toeristen uit de hele wereld. Dat had te maken met de vrijheid en magie die ze hier zochten, maar ook veel met seks en drugs.