Hoe stedelijke uurwerken het leven in middeleeuws Amsterdam bepaalden
Aan het einde van de Middeleeuwen ontwikkelde Amsterdam zich snel. Een moderne stad leeft bij de tijd. Het stadsbestuur zorgde er dan ook voor dat iedereen een klok in de buurt had om het dagelijks leven te reguleren.
De 17de eeuw staat in de latere geschiedschrijving van Amsterdam zo centraal, dat wie aan Amsterdam denkt de stad vrijwel automatisch met die periode associeert. De vroege geschiedenis van Amsterdam raakt daardoor een beetje ondergestoft. Toch zijn er nog honderden huizen en andere gebouwen te vinden die gedeeltelijk van voor 1578 stammen, het jaar waarin Amsterdam zich aansloot bij de Opstand en een protestante stad werd. Om iets van de 17de eeuw te begrijpen, is het van belang te weten waar zij op dat moment vandaan kwam.
Voor een stad die zich in hoog tempo ontwikkelde waren allerlei instellingen en gebouwen noodzakelijk: kerken, kloosters, gasthuizen, de doelen, de stadsmuur, bruggen, het stadhuis en – typisch voor een moderne metropool – klokkentorens, mét uurwerk. Klokken speelden een belangrijke rol in de structuur van het dagelijks leven. Ze werden geluid bij tal van gelegenheden: om het begin van de mis aan te geven, bij huwelijken, begrafenissen, bij afkondigingen, brand en bij oorlog.
Het stedelijke uurwerk had een sociale en economische betekenis: het deelde de tijd van de stadsbewoners in, bepaalde wanneer zij opstonden en naar hun werk gingen, wanneer ze vrij waren en wanneer ze zich onmiddellijk naar een bepaalde plaats moesten begeven. En de klok liet de burgers weten wanneer de poorten werden gesloten. Wie in de stad wilde blijven moest niet meer weggaan, wie van elders kwam moest zich wellicht haasten om te vertrekken. Als om negen uur ’s avonds de ‘boefvenclock’ luidde, doofden de tappers hun lichten en werd het aardedonker op straat. Alleen bij heiligenbeelden brandde hier en daar een enkel offerlichtje.
Trompetters
Om met de burgerij te kunnen communiceren, was het voor het stadsbestuur dus van groot belang dat iedereen in de stad binnen het bereik van een stedelijk uurwerk woonde. Klokken in huishoudens kwamen vermoedelijk in de 16de eeuw al voor, maar in het gemiddelde huisinterieur ontbraken ze.
In Europa verschijnen stedelijke klokken in de 14de eeuw, met vroege voorbeelden in Milaan (1309), Exeter (1317) en Beauvais (1324). Maar ook in de Nederlanden zijn voorbeelden bekend. De toren van het Amsterdamse stadhuis – de stadstoren – is vermoedelijk kort na 1418 gebouwd. Op de oudste afbeeldingen is een stenen onderbouw van vier verdiepingen te zien met boven de vensters van de bovenste verdieping een klok.
In de toren was behalve de uurklok met wijzerplaat ook een klokkenspel aanwezig, waarop geregeld door muzikanten van buiten de stad concerten werden gegeven. Of de stadsmuzikanten, van wie in 1425 al sprake is, en de ‘stedepijpers’ die op blaasinstrumenten speelden ook het klokkenspel gebruikten, is niet duidelijk.
De stadstrompetters speelden vanaf de omgang van de stadstoren. Zij moesten elke avond, ’s winters om acht uur en ’s zomers om negen uur, twee of drie liedjes ten gehore brengen en elke morgen als de wacht was afgelopen ook. In 1553 werd Jan Davidtsz als speelman betaald en op 7 december 1557 werden vier stadsspeellieden aangesteld, om dagelijks een kwartier lang op schalmeijen, trompetten en andere instrumenten muziek te maken op de stadhuistoren.
Verder lezen? Dit artikel verscheen in ons meinummer van 2023, dat is hier te bestellen.

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeHeader: Werkplaats waar uurwerken worden gemaakt aan het einde van de 16de eeuw, getekend door Philips Galle ca. 1590 / Rijksmuseum Amsterdam
Delen: