Hoe Conny Stuart de hoofdstad veroverde
Conny Stuart kwam in 1940 naar Amsterdam voor een serie voorstellingen in de Savoy Club en is er niet meer weggegaan. Voor Stuart furore maakte in de musicals van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink, stond ze zestien jaar met Wim Sonneveld in diens eigen cabaretprogramma’s. In de onlangs verschenen biografie Uitverkoren blikken Conny en haar oud-collega’s terug.
Zanglessen heeft ze nooit gevolgd en na twee jaar pianoles slokte de middelbare school zoveel tijd op dat ook die voortaan achterwege bleef. Toch wist Cornelia van Meijgaard (1913), die opgroeide in Den Haag, een ding zeker: ze zou zangeres worden. “Toen ik een jaar of zestien was, vroeg een vriend me wat ik later zou willen doen. Ik zei: ‘Je hoort nog van me; ik ga zingen en ik word een ster.’ Ik zei dat heel onbevangen. Het was geen ijdelheid. Het was iets wat voor mij vaststond.” En terwijl er van een carrière nog lang geen sprake was, dacht ze al na over een geschikte artiestennaam – dat werd Conny Stuart.
Een vriend die haar aan werk wilde helpen, bracht haar in contact met de impresario Henri Hofman, maar dat leverde haar niet direct werk op. Wel begonnen ze een gepassioneerde verhouding. Van de ene dag op de andere trok zij bij hem in. Dat was in 1935.
Ruim een jaar nadat ze in 1939 als zangeres debuteerde voor de AVRO-radio, werd Conny gevraagd mee te werken aan de Amsterdamse optredens van Die Prominenten, een groep Duitse artiesten die Duitsland ontvlucht was. Henri Hofman was bij die groep betrokken als impresario. In oktober 1940 speelden ze in de Savoy Club, een dancing annex nachtclub, aan de achterkant van het Hirschgebouw op het Leidseplein. (OF:) gelegen onder Paloni aan de Leidsekade (nu Klein-Bellevue). De leden van de club, mannen zoals de kruidenierstycoon De Gruyter, kregen daar tijdens het diner een floorshow voorgeschoteld. In de show traden naast Conny onder anderen Wim Sonneveld en Jopie Koopman aan.
Omdat ze er beiden werkzaam waren, besloten Henri Hofman en Conny zich tijdelijk in Amsterdam te vestigen. Ze betrokken een pension in de Roemer Visscherstraat, waar ze een suite hadden met uitzicht op het Vondelpark. Er werd daar voor hen gekookt en de dienstmeisjes brachten ’s morgens het ontbijt. Amsterdam was in die jaren het artistieke centrum van Nederland en het was zowel voor Conny als voor Henri praktisch en profijtelijk om daar te wonen. “Het opmerkelijke was dat er zo ontzettend veel muziek was. Dat had je ook wel in Den Haag, maar niet in die mate. Overal in Amsterdam – in cafés, in bars, in nachtclubs – speelden orkesten en overal traden artiesten op.” Het publiek vond alles heerlijk wat een beetje exotisch en buitenissig was. Vandaar de voorkeur voor Hawaïmuziek (de Kilima Hawaiians waren dé publiekstrekkers in die tijd), maar ook voor Franse chansons.
“Toen bleek dat het werk ons langer in Amsterdam hield, vertrokken we naar Jan Luykenstraat 2a, het huis van societyfotograaf Godfried de Groot.” Iedereen die in die tijd mee wilde tellen liet zich fotograferen door de man die in Hollywoodsfeer fotografeerde en het belichten en retoucheren tot kunst verheven had. De Groot heeft ook Conny meerdere malen gefotografeerd.
Hun suite op de eerste verdieping, die uitkeek op het Rijksmuseum, bestond uit een buitengewoon grote voorkamer, een slaapkamer en een badkamer. Een keuken hadden ze niet. Dat zou ook geen zin hebben gehad, want Hofman kon niet koken en Conny evenmin. “Het zou nog lang duren voordat ik mijn eerste aardappel zou schillen. ’s Ochtends bracht De Groots huishoudster ons ontbijt en voor de rest aten we buitenshuis in restaurants.”
Omdat Henri en Conny er zo langzamerhand genoeg van kregen om op kamers te wonen, betrokken ze een gemeubileerde flat in de Vijzelstraat, in het blok Amsterdamse School-flats naast het Carlton Hotel. Beneden, op de hoek van de Vijzelstraat en de Herengracht, zat Astoria, een heel grote club, waar Conny – die destijds zonder piano zat – overdag mocht repeteren. Omdat er veel omringende zalen verhuurd werden voor feesten en partijen was dit geen rustig woonadres. Ooit heeft Conny in haar flat in bed gekweld moeten horen hoe beneden op een feestje een van haar eerste grammofoonplaten veel te hard en op een te hoog toerental werd afgedraaid. Ze hoorde zichzelf een paar keer ‘Je t’aime’ snerpen.
In februari 1942 verhuisden Conny en Henri Hofman naar een gemeubileerde achtkamerflat in de Milletstraat, die ze konden huren van de joodse familie Pfeffer. Het was onderhuur, wat eigenlijk verboden was. Het gezin Pfeffer had zijn intrek genomen in hun tweede huis in Laren. Conny en Henri betaalden de huur aan een dame op de Minervalaan die dat geld vervolgens aan de Pfeffers doorgaf – totdat de familie Pfeffer door de Duitsers werd weggevoerd. Conny en Henri mochten de huur overnemen en betaalden voortaan rechtstreeks aan de eigenaar. “Nadat het huis door de broer van mevrouw Pfeffer was leeggeruimd vond ik nog een mooi uitgevoerd fotoalbum, helemaal leeg. Ik heb het nooit willen en kunnen gebruiken. En weggooien kon ik ook niet over mijn hart verkrijgen. Ik heb het boek dus nog steeds. Het symboliseert de trieste geschiedenis van de vorige bewoners. Het drama dat hen overkwam is voor mij altijd aan het huis blijven hangen.”
Alleen voor dames
In de eerste oorlogsjaren kruisten de wegen van Conny Stuart en Wim Sonneveld elkaar regelmatig. Ze kwamen elkaar tegen bij de radio, waar ze aan dezelfde (radiocabaret)programma’s meewerkten – voor de nieuwe, gecentraliseerde omroeporganisatie de Nederlandsche Radio Omroep. Incidenteel stonden ze ook samen op het toneel. In de loop van 1943 begon Sonneveld voorbereidingen te treffen om met een eigen cabaret-ensemble te beginnen. Hij vroeg ook Conny om daaraan mee te doen. Hella Haasse werd gevraagd om de teksten te schrijven. Ook zangeres Lia Dorana werd door Sonneveld benaderd. Conny was al een beroemdheid en had veel fans en Dorana keek erg tegen haar op “omdat ze zo mooi was, met dat rode haar en die lange wimpers. Conny droeg ook altijd schitterende kleren. Conny en ik zaten wel enigszins in elkaars vaarwater qua repertoire. Maar hard werken en plezier hebben met elkaar en elkaar niets misgunnen, zo zat het bij het groepje van Sonneveld in elkaar. Dat was het bijzondere. En dat Conny zo goed was met Sonneveld, dat was nu eenmaal zo. Die twee hadden samen iets speciaals.”
Op 1 december 1943 speelde het Sonneveld-cabaret de première van Alleen voor dames in het Leidsepleintheater. Dat theater was klein en sjofel, maar ook knus en gezellig. Er konden 350 mensen in. Conny zong onder meer ‘Les filles qui la nuit’. Ze werd daarvoor op een gegeven moment bij de Sicherheitsdienst geroepen omdat het niet aanging de prostitutie te bezingen. Prostituees bestonden immers niet meer in het Derde Rijk. “Ik moest voor de voorstelling naar de SD toe voor een verhoor. Het was een bijzonder onaangenaam gesprek. Daarna snelde ik naar het theater, waar we een uur te laat begonnen. Het lied ben ik gewoon blijven zingen.”
Kort na de bevrijding, en enkele maanden na de geboorte van Conny’s eerste zoon, stond het Sonneveld-cabaret in het Leidsepleintheater met De bloemetjes buiten, opnieuw geschreven door Hella Haase, die dit keer ook in het programma optrad. Ook Kees Brusse en Albert Mol waren bij de groep gekomen. De eerste naoorlogse Sonneveld-programma’s ademden een andere sfeer dan de oorlogscabarets. In de oorlog was de werkelijkheid zoveel mogelijk buiten het theater gehouden, terwijl die in de vroege naoorlogse programma’s nadrukkelijk werd binnengehaald. Het was zwaarder van toon, maar het bleef natuurlijk amusement en Conny kreeg op verzoek van Sonneveld bewust komische solo’s, zoals het liedje ‘Yvonne de spionne’ in Verre reizen. Dat talent had ze nu eenmaal, vond ook Albert Mol: “Als Stuart op gang was, werd ze voortgedreven door iets wat je moet omschrijven als een komische motor. Elke stap die ze zette, elk gebaar dat ze maakte werd anders en kreeg opeens een komische lading. Die motor had ze en als die aansloeg, kreeg ze iedereen plat.”
Een benijdenswaardige rijkdom van soorten humor
’t Is mij een raadsel, dat op 29 juli 1950 in première ging, was het eerste Sonneveld-programma waar Conny na de geboorte van haar tweede zoon Michel weer in meespeelde. Het was ook het eerste programma waarvoor Annie M.G. Schmidt teksten had geleverd. Schmidt, in die dagen nog hoofd van de afdeling documentatie bij Het Parool, was dé ontdekking van de jaren veertig. Ze ontwikkelde zich in hoog tempo tot de belangrijkste schrijfster van cabaretliedjes. “Met Annies teksten ving de moderne tijd aan, ook bij het Sonneveld-cabaret,” stelt Conny Stuart.
De liedjes van Schmidt – en later Michel van der Plas – deden eveneens een beroep op de komische kant van Conny, al zat er vaak ook een bitter of sarcastisch kantje aan de teksten. De recensenten waren opnieuw verrukt. “Conny Stuart is waarschijnlijk wel de veelzijdigste artiste van ons cabaret met een benijdenswaardige rijkdom van soorten humor, die zij tot in het extreme kan laten uitvieren, zonder dat een ondertoon van vrouwelijke superioriteit er bij verloren gaat,” was te lezen in De Groene. Dat was min of meer de spijker op zijn kop, want het was precies de nuance die Conny wenste te bewaken: “Het hele komische is in strijd met het beeld dat ik van mezelf als vrouw heb. Vrouwen mogen geestig zijn…, ad rem…, spiritueel…, noem maar op, maar níet lollig.”
Henri Hofman kon met het succes van Conny niet goed overweg en met de invloed die Wim Sonneveld op haar had, was hij helemaal ongelukkig. Conny besloot in 1955 van Hofman te scheiden. Joop Doderer, die in 1953 bij de groep was gekomen had Conny inmiddels voor zich weten te winnen, overigens niet alleen tot groot ongenoegen van Henri Hofman, ook Wim Sonneveld wilde Conny niet graag delen. Recensenten trokken zich van de interne concurrentiestrijd weinig aan. Het Algemeen Handelsblad schreef over het cabaretprogramma A la carte (1957): “Heldin van de avond wat natuurlijk Conny Stuart, tot alles bereid en in alles boven de maat.”
Twee jaar later stond het Sonneveld-cabaret, dat toen aan z’n zestiende seizoen bezig was, voor het laatst op het toneel – met het programma Rimram. “Het was duidelijk dat de succesformule was uitgewerkt. De kracht van het Sonneveld-cabaret was altijd geweest dat we jong waren. En dat was nu voorbij. De rek was eruit, het elan was weg.”
Het betekende voor Conny het begin van iets nieuws: een jarenlange carrière als ster in de musicals van Annie Schmidt en Harry Bannink. Van Heerlijk duurt het langst in 1965 tot en met De dader heeft het gedaan, waarvan ze de laatste voorstelling speelde op 30 april 1984.
Die ochtend overhandigde burgemeester Van Thijn Conny de zilveren legpenning van de stad Amsterdam. “Die penning heb ik altijd een heel leuke onderscheiding gevonden. Dat is een echt Amsterdamse prijs en mijn hele carrière heeft zich tenslotte hier in Amsterdam afgespeeld. Dat je dan als een coryfee van de stad wordt beschouwd, stemt tot blijdschap.”
Dit artikel is gebaseerd op het onlangs verschenen Uitverkoren. De carrière van Conny Stuart door Paul Blom (m.m.v. Hilde Scholten), een uitgave van het Theater Instituut Nederland. In het boek (met ruim 100 foto’s; € 24,95) worden leven en werk van Stuart geschetst op basis van vele gesprekken met haarzelf, maar ook met intimi als Harry Bannink, Joop Doderer, Hella Haasse, Willem Nijholt, Friso Wiegersma en Conny’s beide zonen. Tegelijkertijd verschenen twee dubbel-cd’s met alle successen van Conny Stuart, en een aantal niet eerder uitgebrachte liedjes.
Delen: