In 1549, bij Alva’s eerste bezoek aan Amsterdam ter gelegenheid van de intocht van kroonprins Filips, verkeerde de stad in feeststemming. Toen hij er ruim twintig jaar later als landvoogd terugkeerde, was de stemming minder opgetogen. Want Alva wilde met alle geweld een omzetbelasting van 10% – de tiende penning – invoeren om financieel meer armslag te hebben om de opstand te bedwingen én de macht van de Staten-Generaal te beknotten, want die hadden instemmingsrecht in belastingzaken.

Zelfs de vurigste Spaansgezinden, tot sommige bisschoppen toe, voelden hier niets voor. Toch bleef de belastinginvoering dreigen. P.C. Hooft vermeldt dat de voornaamste burgers Alva’s portret al hadden verhuisd naar het verste kamertje van hun huis. Populair was de ‘ijzeren hertog’ dus niet. Zelfs in Madrid was het besef doorgedrongen dat het misschien toch niet zo’n goed idee was geweest om die oude havik naar de Nederlanden te sturen. Er stond al een opvolger klaar.

De stad had Alva echter nodig om de blokkade te doorbreken die de handel stillegde. Dat kan verklaren waarom het hem geen enkele moeite kostte om bij particulieren ƒ 40.000 te lenen, waarmee hij de muitende soldaten kon betalen die Haarlem net hadden ingenomen. De afschuw over de afschrikkingspolitiek van Alva, die zijn zoon Don Fadrique (Don Frederik) hele steden liet uitmoorden, werd op de koop toe genomen.

Ook het stadsbestuur deed zijn best om Alva te helpen. Er werd druk gebouwd aan oorlogsschepen om de blokkade van de geuzenvloot te doorbreken. Het grootste schip dat er ooit van stapel was gelopen, een galjoot voor een bemanning van 400 koppen, naderde zijn voltooiing. Weinig subtiel werd dat schip De Inquisitie gedoopt. Het werd het vlaggenschip van Maximilien de Boussu (Bossu), die door de koning aangesteld was als opvolger van Willem van Oranje als stadhouder van Holland en Zeeland. Deze zou de vlootactie moeten gaan leiden, hoewel hij daarmee nauwelijks ervaring had.

Het huis dat de starre landvoogd als hoofdkwartier gebruikte was dat van de rijke zeepzieder Jan Perseijn (ook gespeld als Persijn), die woonde in het ‘Het vergulde peert’, het zesde pand ten zuiden van de Sint Jansstraat (later Warmoesstraat 177). Dat hij daar door het stadsbestuur was geparkeerd, geeft ook al aan dat ze hem op afstand wilden houden, want bij eerdere bezoeken aan de stad had hij steevast bij een burgemeester of diens familie gelogeerd. Zo was hij te gast geweest bij burgemeester Joost Buyk, die in dezelfde – toen nog deftige – straat woonde. Perseijn had geen bestuurlijke functie en was politiek een onbeschreven blad.

Een vrolijke logé zal hij aan Alva niet gehad hebben. Deze voelde zich in de steek gelaten door zijn koning, die zijn brieven niet beantwoordde. Hij ergerde zich aan zijn rokkenjagende zoon en aan het Nederlandse klimaat waardoor zijn vloot niet kon uitzeilen. Een gezellig gesprek zat er met deze jichtige oude heer ook al niet in, want hij sprak naast zijn moerstaal alleen een beetje slecht Frans.

De onbuigzame ‘Duckdalve’ vlucht

Alva’s humeur bereikte een dieptepunt, toen zijn oorlogsplan in duigen viel. Op 11 oktober 1573 werd de vloot van Bossu op de Zuiderzee door de geuzenvloot verslagen. De Inquisitie, het vlaggenschip, was bij Wijdenes ten zuiden van Hoorn aan de grond gelopen en toen was de zeeslag snel afgelopen. Drie dagen later moest het beleg van Alkmaar afgebroken worden, omdat de geuzen het land onder water hadden gezet. En of dat nog niet genoeg was, kwamen de matrozen van de verslagen Bossu op luide toon hun gage opeisen. Een dreigende oploop van wel 2000 man, schreef Alva naar zijn baas in Spanje. De grond onder zijn voeten begon te heet te worden. De Amsterdamse geldschieters begonnen ook al te zeuren.

Op 28 oktober liet Alva rondbazuinen dat hij om klokslag acht uur de volgende dag zijn schulden zou betalen. Maar rond die tijd bleek Alva hem al gesmeerd te zijn. ‘Hy ruymde al met de Noorde Son/ Als Banckeroetsluy pleghen’ werd al snel op straat gezongen. Het zou een populair lied worden; bijna veertig jaar later werd het nog op straat gezongen, vermeldt stadshistoricus Pontanus. Van de veertien burgers die naar hun geld konden fluiten waren de druiven voor de gastvrije Perseijn het zuurst. Hij ging voor ƒ14.000 het schip in, toentertijd een bedrag waarvoor je een flink huis kon kopen.

Hij zou in 1578 nog drie weken schepen zijn, van 1 mei tot de Alteratie. Hij werd te onbenullig gevonden om uit de stad te worden verbannen en ook toen na de val van Antwerpen in 1585 weer een aantal katholieke vooraanstaande burgers de stad werd uitgezet, mocht hij blijven. ‘Duckdalve’, zoals de onbuigzame Alva in het geuzenlied genoemd wordt – vandaar dat een standvastige meerpaal nu dukdalf heet – was toen al dood. Hij was beladen met schuld(gevoel) naar Spanje teruggekeerd en was er in ongenade van het hof geraakt toen zijn zoon Fadrique hofdames te veel het hof maakte. Later werd hij toch weer van stal gehaald om Portugal te knevelen.

Alva’s logeeradres

Het huis van Perseijn staat er helaas niet meer. In 1684 werd het gekocht door Jacob van Lennep, de voorvader van de schrijver. Later lieten de Van Lennepen erachter het Hofje van Genua bouwen. Dat hofje sneuvelde het eerst toen Adolf Krasnapolsky er zijn oog op had laten vallen. In 1881 verrees op die plek de door G.B. Salm ontworpen Wintertuin. Twee jaar later ging het huis aan de straat tegen de vlakte en verrees de gevel die er nog staat, ontworpen door dezelfde architect als van het Victoriahotel, Henkenhaf. Dankzij de door Thomas Alva Edison uitgevonden gloeilampen baadde de Wintertuin algauw in een zee van licht.

De locatie van Alva’s logeeradres heeft alweer bijna 125 jaar een hotelfunctie. Portiers waken er nu voor dat gasten zich niet zonder te betalen uit de voeten maken.

Tekst: Marius van Melle & Niels Wisman
Beeld: Charles Rochussen/Stadsarchief
Oktober 2005