Hier gebeurde het... Olympisch Stadion, 5 augustus 1928

Lien wint als eerste atlete Olympisch zilver

Op de laatste dag van het atletiektoernooi tijdens de Amsterdamse Olympische Spelen in 1928, stond het Olympisch Stadion op zijn kop toen de Haagse Lien Gisolf zilver behaalde bij het hoogspringen. Het waren de eerste Spelen waarbij vrouwen mee mochten doen aan het atletiektoernooi. De lat van de vrouwenemancipatie in de sport was daarmee een stuk hoger gelegd.

Het Olympisch Stadion zat behoorlijk vol, met zo’n 25.000 mensen, die zondag 5 augustus 1928. De lucht zag er dreigend uit, maar het bleef gelukkig droog, op een plensbui vlak voor het begin van het toernooi ’s middags na. Zaterdags had het de hele dag nog stevig geregend. Na de finales van de loopnummers en het vertrek van de marathonlopers volgde de ontknoping van het dames hoogspringen. Van de 23 deelneemsters waren er tien die over 1.45 m. sprongen. Het wereldrecord stond sinds begin juni op naam van de Nederlandse Lien Gisolf (1.582 m.). Een Zuid-Afrikaanse had inmiddels wel hoger gesprongen, maar dat record was niet erkend.
Lien, een 18-jarige scholiere aan een HBS voor meisjes, deed pas een jaar serieus aan atletiek als lid van Hygiea. Een dochter van de sportredacteur van de NRC zat bij haar in de klas, zo kwam het verhaal over hoe ze werd ontdekt in die krant. Bij de selectie voor het schoolteam ten behoeve van een sportdag waaraan verschillende scholen zouden meedoen, had ze maar liefst 30 centimeter hoger gesprongen dan haar klasgenootjes. “Allemachtig Lien!, wat spring jij hoog!”, had de gymjuf geroepen, die er vervolgens voor zorgde dat bestuurders van de Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie op de sportdag kwamen kijken. Daarna was het snel gegaan en had ze bij elke wedstrijd hoger gesprongen.
Die zondag in het Olympisch Stadion waren er bij 1.56 m. nog drie meisjes over, naast Lien de Canadese Ethel Catherwood en de Amerikaanse Mildred Wiley. Die haalden het in één keer, maar net toen Lien een aanloop nam, woei de lat eraf. Haar tweede sprong lukte. De lat ging naar 1.58 m. De Canadese wist die hoogte als enige te nemen en verbeterde het wereldrecord erna nog met een centimeter. Lien werd tweede.
In later jaren zou Lien (eigenlijk Caroline) Gisolf nog tweemaal het wereldrecord verbeteren, de laatste keer bij selectiewedstrijden in het Amsterdamse stadion voor de Olympische Spelen in Los Angeles in 1932. Ze sprong 1.623 m., maar viel op de Spelen zelf net buiten de medailles en hield de atletiek toen verder voor gezien.

Stamata Revithi
De deelname van vrouwelijke atleten in Amsterdam was lang onzeker geweest, omdat de stichter van de moderne Olympische Spelen, de Franse baron Pierre de Coubertin, er fel tegen gekant was. Vrouwen die aan lichaamsbeweging deden, was tot daar aan toe, maar dat ze elkaar in wedstrijdverband de maat gingen nemen in spierkracht, was hem een gruwel. Zijn rol was echter uitgespeeld: de Belgische graaf Henri de Baillet-Latour had hem inmiddels als voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité opgevolgd. Vanaf zijn ziekbed schreef De Coubertin nog wel een welkomstgroet aan de sporters in Amsterdam, waarin hij zijn standpunt nog eens herhaalde.
Toch hadden vrouwen al mondjesmaat deelgenomen. De eerste moderne Olympische Spelen – Athene, 1896 – was een mannenaangelegenheid. Wel heeft een Griekse vrouw (Stamata Revithi geheten) een dag na de mannen de marathon gelopen. Bij de Spelen te Parijs in 1900 waren er twaalf vrouwen aan het tennissen, golfen en boogschieten: sporten die bij aristocratische dames – mits zedig gekleed – ingang hadden gevonden. Vier jaar later in St. Louis waren er acht deelneemsters (golf was geschrapt), maar in Londen in 1908 al 36. Er werd toen ook als demonstratiesport geturnd. Stockholm 1912 zag vrouwen voor het eerst meedoen met zwemmen. Door de Eerste Wereldoorlog werden de eerstvolgende Spelen pas in 1920 gehouden (in Antwerpen), met 64 vrouwelijke sporters. Dames waterpolo was er demonstratiesport, bijvoorbeeld.
Ondanks de tegenwerking van De Coubertin bleef het vrouwelijk aandeel der Olympiërs toenemen. In Parijs 1924 was het aantal verviervoudigd naar 290 vrouwen op 3092 deelnemers. Daar veroverde voor het eerst een Nederlandse een medaille: Kea Bouman haalde met Henk Timmer brons bij het tennis (gemengd dubbel). Er kwamen toen ook vrouwelijke schermers in actie.
In Amsterdam werd de stijgende lijn doorgezet met 290 deelneemsters op een totaal van 3014. Maar de Spelen van 1928 bracht vooral de doorbraak dat de ‘moeder der sporten’ nu ook voor vrouwen op het programma stond: de atletiek. Als het aan IOC-voorzitter De Baillet-Latour had gelegen was dat ook meteen de laatste keer geweest, maar hij bond in toen de herenleden van de Amerikaanse Atletiekunie dreigden met een boycot van de Spelen in Los Angeles (1932) als de vrouwelijke leden uitgesloten werden.

Honderden turnstertjes
Het IOC was vooral door Franse sportsters onder druk gezet om de masculiene muren rond de Spelen te slechten. Al in 1911 werd in Frankrijk een sporttoernooi voor vrouwen georganiseerd. In 1921 kwam het in Monaco tot een Jeux Olympiques Féminins, die leidde tot een overkoepelende internationale federatie, waarin de feministe Alice Milliat een hoofdrol speelde. Deze JOF organiseerde in 1922 in Parijs de eerste Olympique Féminin, die daarna nog driemaal plaatsvonden onder de naam Wereld Vrouwenspelen. De Olympische naam liet men vallen toen het IOC door de knieën ging om vrouwenatletiek toe te laten. De federatie werd in 1935 opgeheven nadat de Internationale Atletiekfederatie had toegezegd de wereldrecords van de vrouwenspelen te erkennen en internationale vrouwentoernooien te gaan organiseren.
In Nederland waren de meeste sportbonden aanvankelijk ook gekant tegen vrouwelijke deelname. Er was één grote uitzondering: bij de oprichting van de Nederlandse Zwembond in 1888 trad de drie jaar eerder begonnen Hollandse Dames Zwemclub toe als volwaardig lid. Uit kuisheidsoverwegingen hadden ze het toen nog wel over ‘vooroverzwemmen’ in plaats van borstslag. De roeibond verbood vrouwen in wedstrijden, die zich prompt bekwaamden in stijlroeien. Maar turnen kwam al wel vrij vroeg in zwang, waarbij men in Nederland de voorkeur gaf aan het Zweedse sierlijke en ritmische turnen boven het Duitse krachtturnen. Een doorbraak was het gymnastiekfestijn met honderden turnstertjes bij de Tentoonstelling De Vrouw in 1913. Dat betaalde zich uit op de Spelen van 1928, toen in de landenwedstrijd de Nederlandse elf turnsters goud behaalden.
Maar vrouwenvoetbal mocht niet van de voetbalbond en bij de Nederlandse Atletiekunie (uit 1901) kwam er pas in 1920 aandacht voor vrouwenatletiek. De eerste wedstrijden voor vrouwen organiseerde die bond pas in 1929 (het Haagse Hygiea met Lien Gisolf won). Het zou nog lang duren voordat de vooroordelen tegen vrouwensport overwonnen waren. Sportarts dr. H.J.O Reys hield vrouwelijke sporters in zijn boek Medische wenken voor de sportbeoefenaar (1923) voor: “Bij sport telt alleen uw gezondheid, uw nageslacht en niet de prestatie, de medaille.” En juist deze man was door het NOC aangesteld als medische begeleider van de Olympische vrouwenploeg bij de Spelen in Amsterdam!
Maar alle tegenwind ten spijt had Lien Gisolfs er haar medaille veroverd. De NRC schreef jubelend: “Wat de heeren tot dusver niet hebben kunnen doen, heeft een dame volbracht, nl. Nederland aan een prijs bij de athletiekwedstrijden helpen.”

Beeld: Gisolf springt vier jaar later een wereldrecord in het Olympisch Stadion bij de selectiewedstrijd voor de Spelen in 1932. Stadsarchief Amsterdam/Vereenigde Fotobureaux N.V.

Delen:

Buurten:
Zuid
Dossiers:
Sport
Editie:
Juni
Jaargang:
2012 64
Rubriek:
Hier gebeurde het
Tijdperk:
1900-1950