Hi-Ha-Happening: Uit de memoires van provo Peter Bronkhorst

De zomer van 1965 was de zomer van Provo. Op 25 mei trad de beweging met een nauwelijks opgemerkt stenciltje voor het eerst in de openbaarheid. In augustus stonden de kranten al vol met berichten over de wekelijkse 'happenings'op het Spui. Een van de provo's die geregeld in het nieuws kwamen, was de leerling-drukker Peter Bronkhorst.

Wat de provo-beweging zo bijzonder maakte was de koppeling van rebelsheid en speelse fantasie. En die rebelsheid was op haar beurt een mengeling van ouderwets agentje pesten en serieus protest tegen de ‘kapitalistiese konsumptiemaatschappij’. Een duidelijke organisatievorm had Provo (welbewust) niet en een massabeweging was het allesbehalve. Maar juist omdat Het Gezag totaal ontwend was te worden aangevallen, deden de Provo-plaagstoten het schudden op zijn grondvesten.

Verschillende mensen en ideeën hebben bijgedragen tot het ontstaan van Provo. Robert Jasper Grootveld is te beschouwen als eerste steen-legger. Al in de vroege jaren zestig was hij de voorganger in opmerkelijke ceremonies, waarin hij – uitgedost als Medicijnman van de Westerse Asfaltjungle – zich richtte tegen de rookverslaving (die van hemzelf in het bijzonder), tegen de sigarettenindustrie, maar evenzeer tegen de Misselijk Makende Middenstand.
In 1964 verplaatste Grootveld zijn ‘happenings’ van een huis in de Korte Leidsedwarsstraat naar het Spui. Daar stond sinds 1960 het beeld van het Amsterdamse Lieverdje, aan de gemeente geschonken door sigarettenfabrikant Hunter. De ‘anti-rook-magiër’  betrok het publiek graag in zijn niet steeds begrijpelijke maar altijd onderhoudende act.

 

Ban de Bom

Een tweede belangrijke bron was de vredesbeweging, toen vooral gericht tegen de atoombom en ook al een beetje tegen de oorlog in Vietnam. Roel van Duijn (de bekendste provo; nog steeds actief in de Amsterdamse politiek) had al op het Haagse Montessorilyceum een Ban de Bom-groep opgericht. Hij studeerde inmiddels in Amsterdam en schreef filosofisch getinte stukjes in het anarchistisch maandblad De Vrije. Hij werd zelfs redacteur van dat blad. Met Rob Stolk, een arbeidersjongen uit Zaandam en ook actief in de vredesbeweging, kwam Van Duijn in maart 1965 in contact, toen Stolk een brief inzond naar De Vrije.
Een “sympathieke lefgozer” vond Van Duijn hem. Stolk sleepte weer Peter Bronkhorst mee, die hij had leren kennen via een andere pacifistische groep: de Amsterdamse PSP-jongeren.
Hoewel zij werden verbonden door hun vredesideaal en de gezamenlijkheid van hun acties, gaapte er toch een kleine cultuurkloof tussen de ‘intellectuelen’, studenten als Van Duijn en Duco van Weerlee, en ‘de jongens van de straat’, zoals Bronkhorst, Stolk en de Hagenees Hans Tuynman. Aan hoogdravend getheoretiseer hadden de laatsten een broertje dood. Je hoefde toch geen dikke boeken te lezen om te weten dat je niet op bevel op andere mensen wilt schieten? Wat dat betreft had Peter Bronkhorst het niet van een vreemde. Zijn vader, lid van de sociaal-democratische jongerenbeweging AJC, werd op de eerste dag van de mobilisatie van 1939 al opgesloten, omdat hij het bekende ‘gebroken geweertje’ op zijn revers droeg.
Een ander verschil tussen de ‘denkers’ en de ‘doeners’ binnen Provo was dat de laatsten, opgegroeid in een Zaanse, Haagse of Amsterdamse arbeidersbuurt, al van kindsbeen ruime ervaring hadden in confrontaties met uniformdragers. Daarmee is meteen het derde idee achter Provo aangeduid: het aloude anti-autoritaire sentiment van de Amsterdamse bevolking, dat zich onder meer uit in een absolute allergie voor gezag in het algemeen en geüniformeerde gezagshandhavers in het bijzonder.

 

Uit de goot

In die jaren zestig stond vooral Roel van Duijn in de schijnwerpers; hij kon het allemaal zo mooi zeggen. Maar wat was het aandeel van al die andere provo’s en wat bezielde hen? Bronkhorst is geen schrijver, maar dat heeft hem er gelukkig niet van weerhouden om zo’n tien jaar terug zijn herinneringen – niet alleen aan Provo, maar aan zijn hele leven van 1946 tot 1970 – op papier te zetten. Zijn (nog niet eerder gepubliceerde) levensverhaal is tegelijk een stukje stadsgeschiedenis.
Peter Bronkhorst groeide op in de Eerste Helmersstraat, waar toen nog een paar oude polderhuisjes overeind stonden: “De plek waar ik geboren werd, bestaat niet meer. Er rest nog slechts een vlek in mijn herinnering. Maar wel een heel dierbare.  De vijftien lage huisjes werden aan het eind der jaren vijftig met de grond gelijk gemaakt, omdat er niet meer menswaardig in te wonen was. Want de funderingsresten rotten weg. De vloerbalken idem dito. Ons huisje stond zo ongeveer in het midden van het rijtje; de voordeur was vanaf de straat te bereiken als je een trapje van drie treden afging. Dan stond de in de ‘goot’.
Daarin kon je net een stoel zetten en je voeten op het eerste treedje naar boven. Als heel klein kind dus al ben ik uit de goot omhoog gekomen. De straat op. Daar was tenminste het échte licht en leven (….) M’n vader werkte in de bottelarij van de oude Coca Cola-fabriek in Sloterdijk, waar mijn broer en ik regelmatig op de autoped heengingen, ik zittend voorop het plankie. Een hele rit zo, vanaf de Helmersstraat. Maar twee pas gebottelde flesjes vergoedden dat weer."

 

Houtje op politiepet

De provo-rellen waren voor Peter Bronkhorst bepaald niet de eerste confrontatie met de hoofdstedelijke politie. “Mathematisch verklaarbaar zelfs. Want ik ben geboren in en woonde precies binnen een driehoek van buro Leidseplein, het Hoofdburo en de Kinderpolitie. Het is dan in het avontuurlijk leven van een echt Amsterdams lieverdje gewoon ondenkbaar dat je met deze instellingen niet te maken krijgt!”
Dat gebeurde dan ook veelvuldig. Zoals die keer dat hij met een vriendje het dak van de Stadsschouwburg was opgeklauterd: “ Ik gooide van daaraf zomaar een houtje de Marnixstraat in, waar juist een agent fietste. Hij kreeg het houtje bovenop zijn pet en liet het er niet bij zitten. Van onderaan de brandladder werd naar boven geschreeuwd dat we naar beneden moesten komen. ‘Kom ons maar halen,’ schreeuwden we. Maar een vluchtweg via het breekbaar ogend gewapend glas leek te riskant. Dus daar zat je dan weer eens op je vrije woensdag- of zaterdagmiddag in het Hoofdburo aan de Elandsgracht.” Bij zoiets onschuldigs bleef het niet. Een avontuurlijk inbraakje in de Bijenkorf, in het kielzog van een vriendje, leverde hem als 26-jarige zelfs enkele maanden tuchthuisstraf op.

 

Simpathieke nozem

Bronkhorst werd leerling-drukker en naderde de dienstplichtige leeftijd. Dus ging hij zich eens oriënteren hoe hij dienst kon weigeren. Zo kwam hij terecht bij de kersverse Pacifistische Socialistische Jongeren Werkgroep, afdeling Amsterdam, verbonden met de PSP. Bronkhorst werd gebombadeerd tot redactiesecretaris van het maandblad Ontwaakt.
Hij voelde zich niettemin een buitenbeentje: “Die PSJW was eigenlijk een tamelijk studentikoze beweging. Voor zover m’n ogen het zagen en m’n oren het hoorden, was ik zowat de enige arbeider in dit naar mijn gevoel elitair gezelschap. Tot het moment waarop ik een jongen van de afdeling Zaandam ontmoette, die er qua uiterlijk (ook in leren jas gekleed), als een gewone simpathieke nozem uitzag. Een jongen die twee jaar later voor een belangrijk deel het imago van Provo bepaalde. Ene Rob Stolk. Die praatte tenminste gewone taal, moest ook weinig hebben van ingewikkelde staturen en huishoudelijke reglementen. Jezus, wat is daar in die PSJW veel over gesoebat.
Het is in december 1964, als ik thuis een telefoontje krijg van Rob Stolk, met het verzoek bij hem langs te willen komen in de Karthuizerstraat, om een en ander te bepraten. Dus op de fiets naar de Jordaan. Als ik daar heb aangebeld, gaat het raam van de zolderverdieping open waaruit het hoofd van Rob verschijnt. Zoals dat de komende twee jaar regelmatig zal gebeuren voordat de deur wordt opengetrokken, want ‘het zouden wel eens  cops kunnen zijn’. Over de smalle, donkere trap kom ik in een wit geschilderde zolderkamer met inloopkeuken, wat het enige vertrek van Rob en lieftallige Saartje blijkt. Aanwezig is ook nog Garmt Kroeze, vriend van Rob, en het wachten is op ene Roel van Duijn. Die blijkt van beneden uit het huis te komen. Geinige jongen, ziet er gestudeerd uit, merkwaardige humor, maar wel leuk, fronst regelmatig zijn wenkbrauwen, kan het goed vertellen en lief ondeugend-naïef lachen.
Wij drieën, voor wie de anarchistische levensinstelling de leidraad van het handelen is, vinden dat er nu iets gebeuren moet. Dat een wat effisjentere, meer opzienbarende manier van aktie noodzakelijk is, gezien het gebrek aan effect van alle voorgaande demonstraties tegen de A-bom, Nato-taptoes en wrede Portugese inmengingen in Angola en van alle sit-ins en -downs, op de Heiligeweg, Den Haag, het Olimpies Stadion, Arnhem en andere plaatsen, waar we ‘rücksichtslos’ uit elkaar geramd werden. Het moet maar eens uit zijn met die officiële aanvragen, om met spandoeken in ’t gelid achter het paard van oom agent aan te mogen sjokken, en met die eindeloze diskussies over wat daarbij nu wel of niet geoorloofd is. We kunnen het gedrieën goed met elkaar vinden. Op die avond wordt de basis gelegd voor een jongerenbeweging, die na de Tweede Wereldoorlog zijn gelijke niet heeft gekend."

 

Witte fietsen en gummilatten

Op woensdagavond 25 mei 1965 delen Roel van Duijn, Rob Stolk en Maarten Lindt tijdens Grootvelds happening op het Spui een pamflet uit, waarin zij de uitgave aankondigen van een nieuw ‘anarchisties periodiek': Provo. Die naam is bedacht door criminoloog Wouter Buikhuisen voor nozems die uit balorigheid de politie op stang jagen. De ondertekenaars hebben het woord als geuzennaam geleend. In hun pamflet dreigen ze de maatschappij “nog eenmaal hartgrondig te provoceren”. Robert Jasper Grootveld leest het en zoekt contact met de schrijvers, in wie hij geestverwanten meent te ontdekken. De happenings worden sindsdien provo-manifestaties .
De eerste aflevering van Provo (12 juli 1965) wordt prompt in beslag genomen; er staat een weinig serieus recept voor het maken van bommen in. Er vinden zelfs arrestaties plaats, waardoor de jongens voor het eerst de landelijke pers halen. Op zaterdagavond 31 juli is de toeloop bij het Lieverdje ongekend groot. De provo’s hebben aangekondigd een paar fietsen wit te zullen verven, als nieuwste middel van openbaar vervoer. Witte fietsen zijn van iedereen en niemand en dienen ter bestrijding van de “asfaltterreur van de gemotoriseerde bourgeoisie”.
Onder de benen van het Lieverdje wordt een vuurtje gestookt. En hoera, daar komt – voor het eerst – een politieauto, gewaarschuwd door de baas van café Hoppe. Van Duijn, druk aan het fietsen verven, loopt klappen op en de kranten doen meesmuilend verslag.
De volgende zaterdagavond, 7 augustus, is het dan ook drukker dan ooit. Rob Stolk beklimt het Lieverdje, gekleed in ‘provo-gewaad’ en met een fakkel in de hand. Peter Bronkhorst is er getuige van: “Er verscheen een politiebusje, waaruit vier politieagenten kwamen die Stolk met onevenredig geweld van het Lieverdje trokken. Geduw, getrek. Een pet viel. En nog een pet. De knevelketting werd harder aangedraaid. Gummilatten werden getrokken. Willem-Jan Stevens hield met een brandende fakkel (onderdeel van de show) de slaande brigadier Lankhaar van zich af. Vier agenten duwden hem de fakkel in het gezicht. Ik hanteerde een 80 centimeter lange spuitbus, waarmee men in het drukkersbedrijf inktrollen bespuit om aandroging te voorkomen, als vlammenwerper. Als je maar op het knopje bleef drukken, produceerde die ’n één meter lange konstante vlam.
Ik voerde daar charges mee uit op meerdere agenten tegelijk, die inmiddels versterking hadden gekregen. Dat is waarschijnlijk het moment geweest van waaraf ik als de vurigste raddraaier werd gebrandmerkt. Al waren mijn ‘charges’ eigenlijk meer defensieve manoeuvres om, terwijl anderen langs mij heen vluchtten, in m’n eentje de aanstormende politie op afstand te houden. Doch na enkele vlammende akties werd het toch de hoogste tijd me uit de voeten te maken, want op een gegeven ogenblik kreeg ik het gevoel dat alle aandacht van de politie op mij gericht was. De spuitbus wierp ik snel weg onder een geparkeerde auto en liet me die nacht niet meer zien”.

 

Diskussie van jewelste

"Overdag zat ik nog in m’n boekdrukkersopleiding, direct na half zes was het: naar de Karthuizerstraat. Daar at ik ook. Iedereen die er aanwezig was, at trouwens mee. Daarna was het aktiebespreking en pamfletten samenstellen. ’s Avonds laat gingen we dan naar de Grote Bickersstraat waar we gratis terecht konden bij de elektrische stencilmachine van een simpathiserende geestverwant. Soms tot diep in de nacht waren we daar met z’n tweetjes ontelbare vellen aan het stencillen. Om zeven uur in de ochtend reed ik op het fietsie, zonder geslapen te hebben naar m’n werk op de drukkerij, waar ik om acht uur weer moest beginnen.
Het gebeurde dan wel dat ik door het monotone geluid van de draaiende pers staande in slaap viel. Ik zat in het laatste half jaar van m’n opleiding. In november zou het eksamen zijn. Door m’n aktief aandeel in de zaterdagavond-happenings, waardoor de kranten al snel de naam van de 19-jarige typograaf Peter B. genoemd werd, barstte in het kleine drukkerswereldje van de firma gebr. Van Leeuwen al gauw een diskussie van jewelste los. Ik moest verklaringen geven, leverde mijn ooggetuigenverslag en propageerde anti-autoritaire theorieën. Dat gaf moeilijkheden. Ik hield de drukkers van het werk af. Het bedrijf droeg me voor voor ontslag, omdat ik ‘een hopeloos geval’ zou zijn. Tenslotte werd ik zowel uit het bedrijf als de Grafische Bond gezet.”

 

Het Politietheater Oefent

"De zomer van Provo was ook de zomer waarin kroonprinses Beatrix liet weten te willen trouwen met een Duitser, Claus von Amsberg. Er ging een stormpje van protest op. Pressers oorlogsgeschiedenis Ondergang was zojuist ingeslagen als een bom en had de moffenhaat nieuw leven ingeblazen. Provo sprong er gretig op in. “Claus raus en Yankee go home” waren dankbare leuzen binnen ons politieke straattheater. Er werd hoe dan ook op gereageerd. Zo zat ik in die maanden eens bovenop de tramhalte op het Spui en schreeuwde daarvandaan over de menigte. Plots zag ik tussen de mensen het gezicht van een man. Het leek wel of hij verwensingen uitsprak, aan de bewegingen van zijn kaken te zien."
“Later op de nacht, zo rond de klok van twee, hield ik de act ‘Het Amsterdamse Politieteater Oefent, in vier bedrijven’ voor gezien. Ik liep in m’n eentje het Spui af, naar de Bloemenmarkt op het Singel, met de bedoeling bij één van de daar staande waterpompen mijn gezicht van verf schoon te wassen. Van tussen de donkere bloemenkramen springt opeens een schuimbekkende man naar voren en geeft mij een hevige kopstoot, zodat ik achterover val. Het was de man van bij de tramhalte. Vloekend en dreigend stapt hij naar voren; tegelijk kruip ik snel op handen en voeten naar achteren. ‘Ik maak je hartstikke dood’ zegt-ie. Ik ben er toen maar pijlsnel vandoor gegaan. Dat fanatieke van zo’n man die na een uur nog genoeg haat had om iemand invalide te willen schoppen, daar ben ik wel van geschrokken.”

 

Aan z’n haren weggesleept

Aan fanatisme ontbrak het ook de politie niet, zoals Peter Bronkhorst regelmatig ondervond. Maar een rechtgeaarde provo als wist het politie-optreden publicitair goed uit te buiten. Zoals op 11 augustus 1966, toen hij werd opgepakt bij een pro-Beatle-betoging op het Spui: “De twee agenten sleepten me de weg over. Toen ik fotografen snel zag knielen, trok ik voor de foto een van pijn vertrokken gezicht. Deze foto stond de volgende dag in welhaast alle Amsterdamse kranten. Nog nooit was zo opzichtig getoond dat de politie iemand op deze wijze arresteerde. Aan zijn haren! Waar 65 kilo aan vast zat! Deze arrestatiemethode werd door een ieder afgekeurd. Maar wat de foto doet vermoeden was eigenlijk helemaal niet zo! De agent die me als eerste aanvatte, was ook het fanatiekst, maar die had me achter in de nek aan mijn jaskraag vast. De andere agent greep me pas in tweede instantie, toen ik al op de grond lag, aan mijn haren. Maar de kracht van het slepen was al aangezet. De foto doet dus erger veronderstellen dan de werkelijkheid was."
Na het tumult rond het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus in maart 1966 vond Peter Bronkhorst er eigenlijk niet meer zoveel aan. Wel werkte hij nog enthousiast mee aan de Provo-verkeizingscampagne voor de gemeenteraad in 1966. Maar het optreden van de achtereenvolgende Provo-vertegenwoordigers in de raad bleek verre van spectaculair.
Op 15 mei 1967 werd Provo met een happening plechtig ten grave gedragen in het Vondelpark.

 

De Tijd, 12 augustus 1966

 

[TEKST: Peter-Paul de Baar. Ons Amsterdam, juni 1990.]

Naschrift 2014:  Peter Bronkhorst overleed op 2 november 2007, 61 jaar oud. Zijn memoires maken deel uit van het Provo-archief, bewaard in het Inernationaal Insituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) aan de Cruquiusweg. 

Ontdek Ons Amsterdam

Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?

Abonneer je Arrow right Geef cadeau Arrow right
Delen:

Dossiers:
Amsterdammers Politiek
Jaargang:
1990 42
Rubriek:
Verhaal
Tijdperk:
1950-2000
Editie:
Juni