Het Rokin, 30 mei 1866: Het mysterie van de blauwe dood
In 1866 werd Amsterdam geteisterd door de laatste cholera-uitbraak. De ziekte vaagde hele huishoudens weg. Patiënt nul was schipper Jurriaan Plettenburg.
Cholera, ook wel Aziatische braakloop genoemd, teisterde Amsterdam vanaf 1832 verschillende malen. In 1866 was het weer raak; naar zou blijken was het de laatste grote uitbraak. Het eerste goed gedocumenteerde slachtoffer was de 45-jarige schipper Jurriaan Plettenburg die komend uit Delft aangemeerd had op het Rokin ter hoogte van de toenmalige Nieuwezijds Kapel. Hij werd snel naar het Binnengasthuis gebracht, waar hij de dag erop overleed. Er zouden later dat jaar nog 1150 mensen in Amsterdam bezwijken aan de cholera.
De symptomen van cholera waren duidelijk: plotselinge misselijkheid met heftig braken gevolgd door waterige diarree, waardoor uitdroging en mineralentekort ontstond. Ongeveer de helft van de lijders raakte daardoor in shock; de huid kreeg een blauwe kleur en ze overleden, meestal kort nadat de eerste symptomen zich hadden aangediend. Men poogde de lijder zo goed mogelijk te verzorgen, maar een medicijn ontbrak. Drankjes met opiaten verlichtten hoogstens de pijn. Intraveneuze vochttoediening zou pas vanaf 1910 tot de mogelijkheden gaan behoren.
Stinkende grachten
Op een bovenhuis in de Koningstraat in de Nieuwmarktbuurt woonde loodgieter Hendrikus Verbrugh (29) met zijn iets oudere zusters Catharina en Jacomina en haar kind – de vader, schoonmaker Wilhelmus Richter, had de plaat gepoetst. Op 16 juni overleed het kind. Hendrikus en Catharina werden naar het Binnengasthuis gebracht en stierven binnen drie dagen. Jacomina belandde er ook en overleed er in augustus.

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeDat cholera dit huishouden had weggevaagd leek een bevestiging van de besmettelijkheid van de ziekte, maar daarvan waren de medici toen niet overtuigd. Onkundig van de oorzaak had de theorie dat ziektekiemen zich door de lucht voortbewogen grote aanhang. Inderdaad was het aantal slachtoffers het grootst waar de lucht het meest verontreinigd was: in volksbuurten met stinkende grachten en vuilnishopen. Vooruitstrevendste medici hamerden dus op preventieve maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid: betere hygiëne en strijd tegen stankoverlast.
Er kwam, net als bij eerdere epidemieën, een choleracommissie, nu geleid door dr. Gerard Allebé (vader van de kunstschilder August, naar wie een plein in Slotervaart is genoemd). Hij was ook voorzitter van de sinds twee jaar bestaande Gemeentelijke Geneeskundige Dienst, die bij het liberale gemeentebestuur geen gehoor kreeg bij pleidooien om maatregelen te treffen tegen ongezonde kelderwoningen en overbevolkte bewaarscholen voor kleuters, maar wel enige armslag kreeg om de verspreiding van cholera tegen te gaan.
Gratis soep
Op 20 juni 1866 werden vijf bureaus geopend, waar ziekteklachten konden worden aangegeven. Het drukst was dat in de Waag, waar 1104 mensen werden geholpen. Op kort ervoor opgeheven begraafplaatsen (het Karthuizer-, Leidse en St.Anthonieskerkhof) werden loodsen geplaatst om kleren en beddengoed te ontsmetten. Door diarree verontreinigd stro, gebruikt als vulling van zakken die als matras dienden, werd verbrand. Schoon beddengoed werd royaal verschaft: in totaal 310 dekens, 636 strozakken en bijna 9000 pond stro. Omdat de ervaring leerde dat ondervoede armelijke lieden een grotere kans hadden cholera te krijgen, werd ook op verschillende plaatsen gratis soep verstrekt. De kosten daarvoor werden gedekt uit collectes.
De achttien stadsgeneesheren, aangevuld met twee andere artsen, bemanden de consultatiebureaus bij toerbeurt en gingen op huisbezoek. Ze gaven ook adviezen hoe met besmette goederen omgegaan moest worden. Woningen werden op hun aanwijzing gedesinfecteerd en bij gezinnen waar meerdere gezinsleden ziek waren, werden de gezonden op kosten van de choleracommissie elders ondergebracht.
Dat gebeurde soms ook uit voorzorg bij te krap behuisden. Zo woonden de gezinnen Barend en d’Ancona met zijn vijftienen op twee kamers aan de Valkenburgerstraat. Dr. Isaac Teixeira de Mattos zorgde ervoor dat ze elders onderdak kregen. Voor geldelijke nood ontstaan door cholera kon men terecht op het stadhuis aan de Oudezijds Voorburgwal, waar leden van de commissie dagelijks zitting hielden.
Kommavormige bacterie
Lijders aan cholera werden zoveel mogelijk opgenomen in een daartoe ingericht hospitaal, gevestigd in het Stadsbestedelingenhuis naast het Paleis van Justitie op de Prinsengracht (ingang Lange Leidsedwarsstraat). Dat stond onder leiding van de artsen Johannes Zeeman en Salomon de Ranitz. De laatste was tevens geneesheer-directeur van het in mei 1865 geopende Kinderziekenhuis (later naar koningin Emma genoemd).
Dat toen nog kleinschalig ziekenhuis – gevestigd in een pand aan de Oudezijds Achterburgwal bij de Stoofsteeg – werd overigens ook niet gespaard door de cholera: van de 115 in 1866 opgenomen patiëntjes stierven er twee alsmede een verpleegster aan de ziekte. De dertig verplegenden in het Hospitaal werden gelukkig niet besmet. Een goede zet van de dirigerende artsen was de inrichting van aparte zalen voor patiënten die aan de beterende hand waren. Hen werd ‘de deprimerende gewaarwording van stervenden bespaard’, zoals in het verslag van de choleracommissie staat.
De ziekteverwekker van de cholera – weten we sinds de ontdekking ervan door de Duitse arts Robert Koch in 1883 – is een kommavormige bacterie die door hem vibrio cholerae is genoemd. De belangrijkste verspreiding geschiedt door het drinken van met deze bacterie besmet drinkwater of het eten van voedsel dat met besmet water in aanraking is gekomen.
Duinwater
Gelukkig beschikte Amsterdam dankzij de inspanningen van schrijver en politicus Jacob van Lennep sinds 1854 over een duinwaterleiding. ‘Een groot voorregt’, volgens het verslag van de commissie. ‘Dat drinkwater een der voertuigen van de cholerasmetstof wezen kan, lijdt geen twijfel.’ Het publiek werd er via aanplakbiljetten op gewezen: ‘De Cholera verbreidt zich, zoo niet uitsluitend, dan toch zonder twijfel ook door eene eigenaardige smetstof, die zich ontwikkelt in de uitwerpselen der lijders.’
Er waren nog weinig woningen aangesloten op de waterleiding, maar men kon wel op 56 plaatsen in de stad water tappen voor een cent per emmer. In overbevolkte arme buurten, waar elke cent moest worden omgedraaid, werd gratis duinwater beschikbaar gesteld; meer dan 100.000 emmers zijn er uitgedeeld. Alle voorzorgen ten spijt maakte de epidemie veel slachtoffers, met name in de overbevolkte Jodenhoek en de Jordaan. Onder hen veel kinderen: 30% was onder de tien jaar.
Dankzij het duinwater en de maatregelen van de choleracommissie viel de ernst van de epidemie van 1866 relatief mee. De stad Utrecht bijvoorbeeld had zonder zuiver drinkwater meer slachtoffers te betreuren dan Amsterdam, terwijl de hoofdstad viereneenhalf keer meer inwoners telde. Toch heeft de angst voor deze ziekte zich in het collectieve geheugen genesteld, en komt bijvoorbeeld terug in de verwensing ‘krijg de kolere’ – ook wel ‘krijg de klere’.
MENSENPAKHUIZEN
Speciale aandacht kregen een paar mensenpakhuizen met eenkamerwoningen, die grondig preventief werden schoongemaakt en uitgerookt met een oplossing van verdund zoutzuur en chloorkalk. Dat waren het ‘Fort van Sjako’ op de Elandsgracht (20 gezinnen), het ‘Pastoorshuis’ op de Lauriergracht (met 60 huishoudens, 250 personen) en het ‘van ouds genaamde Nieuwe Gebouw’ in de Willemstraat bij de Palmdwarsstraat, waar 24 gezinnen (84 personen) opeengepakt samenwoonden. Die panden waren een schande voor de stad, vond de choleracommissie, die nodig moesten verdwijnen. Maar dat zag het stadsbestuur niet als prioriteit.
Beeld header: Cholera veroorzaakte overgeven en diarree, die uitdroging en mineralentekort veroorzaakte. Lijders raakten in schock waardoor de huid een blauwe kleur kreeg. Welcome Library Londen.
Delen: