"[...] het is in de stad de laatste tijd een hele, hele beroerde toestand... In onze stad, en dat is echt niet een verschijnsel van onze stad alléén, maar overal is de jeugd, kan je zeggen, in opmars. Je merkt het en daar moeten wij begrip voor hebben en het is verschrikkelijk moeilijk om uit te vinden wat je daar aan doen moet. En om dáár een oplossing voor te vinden, dat is iets wat de politie niet kan, wat ík niet kan; daar moeten een heleboel verstandige mensen over praten want dit gáát zo niet. Nu wordt de schuld... want u begrijpt... en zij leven onder een ontzettende spanning, en... stelt u zich nou voor: een man die een uniform draagt, wat vanmiddag gebeurd is op de Prinsengracht, een Joodse agent, die uitgescholden wordt als lelijke ss'er.
Is het dan niet verschrikkelijk tóch, dat op dit moment een Joodse agent een sabel in zijn hand heeft?
Ja, dat is natuurlijk een punt; wat moet je met zo'n man doen. Want de moeilijkheid is, de politie staat altijd tegenover een geweldige overmacht. Dan, zegt men, ze moeten die jongens arresteren. Ga eens met je twaalven 300 mensen arresteren. Dat is absoluut onmogelijk.
Maar het is dus dít probleem, het is trouwens vorige week ook gebeurd (op 10 maart, red.) en ik heb er een hoop brieven over gekregen van mensen, die er gestáán hebben op de Westermarkt, die gestáán hebben op het Rokin en die zeiden, die agenten stonden daar en er was een joelende menigte die een half uur lang ze uitscholden voor fascisten, voor ss'ers, voor moordenaars. [...] maar die mannen zijn pas op gaan treden, toen er vernielingen plaatsvonden. Wat denkt zo'n man (over een agent die in Buchenwald heeft gezeten, red.) als hij op die manier uitgescholden wordt? Dat het dan tenslotte wel eens zo wordt, dat die man harder optreedt dan u of ik zouden willen...
[...] gezien wat er nu weer vanmiddag gebeurd is, zal het verschrikkelijk moeilijk zijn om te proberen het zo te brengen, dat er tenminste een afkoelingsperiode komt, want beide partijen, die staan zó hè, en nou ja, je kan natuurlijk met politiemensen, dat zijn oudere mensen, daar kan je mee spreken, maar tenslotte heeft de politie de taak om een zekere orde te scheppen en als men begint auto's omver te gooien of te vernielen, moet ík dan tegen de politie zeggen: blijf maar liever weg en laat ze maar hun gang gaan?
Ik dacht Burgemeester dat dát niet het púnt was. Ik dacht dat de opwinding tegen de politie op dit moment was de sabel en de bullepees.
Daar beginnen ze pas mee, als ze op móéten treden omdat er anders, ... ja, ... echt hele erge ordeverstoringen komen en dát is het angstige, dat beide partijen steeds meer in opwinding komen en dan kán er een moment komen, dat er ongelukken gebeuren.
zijn gebeurd...
[...] mensen hebben klappen gekregen, maar echte... nou ja, wat ik dan érge ongelukken noemen, dat is als er dooien vallen... En als die opwinding zo doorgaat, dan kón dat wel eens gebeuren.
Gelooft u niet, dat er daarom snel iets gebeuren moet, Burgemeester?
Ja, maar het punt is, ja... is het mogelijk om een afkoelingsperiode te vinden?"

UIT: MR. G. VAN HALL, ERVARINGEN VAN EEN AMSTERDAMMER, ELSEVIER, AMSTERDAM/BRUSSEL, 1976. ZIE OOK: ONS AMSTERDAM, MAART 2016, 'OMDAT MIJN FIETS DAAR STOND'.

Beeld: Burgemeester van Hall (rechts) in de raadszaal van het stadhuis, 23 februari 1966, Stadsarchief Amsterdam/ANEFO.