Helaas, de tijd waarin je op de schoolbanken nog iets van de kruitdampen van zeeslagen uit lang vervlogen eeuwen kon opsnuiven, is definitief voorbij. Dat soort onderricht in de vaderlandse geschiedenis hoeft van ons niet meer zo. Het was te nationalistisch, te gezwollen en het stond ook te weinig stil bij het leed, dat natuurlijk ook in zeeoorlogen geleden werd. Dat bleef inderdaad goeddeels buiten beeld, ook letterlijk, zowel op de 17de-eeuwse schilderijen van befaamde zeeschilders, als op de wandplaten, die nog tot ver in de 20ste eeuw in heel wat klaslokalen hingen. In het oog springen wapperende vlaggen, bollende zeilen en kruitdamp, maar bloed is er nauwelijks op te zien. Het oogde vooral heroïsch.

Nu is de verering van krijgsheren vervlogen en langzaam maar zeker lijken onze zeehelden, die door vorige generaties op een voetstuk waren geplaatst, achter de horizon van onze collectieve herinnering te verdwijnen.

 

Twee van hen waren bekende Amsterdammers: Michiel de Ruyter en Jan van Speyk. Zij dankten hun status van nationale held aan de door hun betoonde moed en onverschrokkenheid, hun zeemanschap en krijgskundig inzicht. En dan vooral de combinatie van die eigenschappen. Maar het waren niet alleen persoonlijke eigenschappen, die de admiraals hun plaats in de geschiedenis gaven. Het was ook het tijdsgewricht, dat hen in staat stelde die plaats te verwerven. In de 17de eeuw, toen Michiel de Ruyter aan het hoofd stond van de Nederlandse vloot, speelde Nederland vanwege zijn sterke economie nu eenmaal op het Europese politieke toneel een heel centrale rol. Door die vooraanstaande positie raakte ons land verwikkeld in tal van oorlogen, waaronder binnen een kwarteeuw drie zeeoorlogen met onze westerburen van over de Noordzee. En verder besliste natuurlijk de publieke opinie over status en aanzien.

Van straatjongen tot commandeur

Michiel Adriaansz. de Ruyter (1607-1676) werd overigens geboren in Vlissingen en in deze stad beklom hij, met het lef van een jongen van tien, de kerktoren. Ook liet hij er zich van zijn onhandelbaarste kant zien toen hij zijn eerste werkervaring opdeed bij een touwslagerij. Maar hij vond al snel zijn draai, toen hij op zijn elfde naar zee ging. Hij bracht het tot kapitein van een eigen schip. Vlissingen bleef daarbij zijn thuishaven, ook toen hij in 1652 tot commandeur op de oorlogsvloot werd benoemd. Maar zijn grote roem als admiraal, verwierf De Ruyter als inwoner van Amsterdam, waarheen hij verhuisde toen hij door de Amsterdamse admiraliteit werd benoemd tot vice-admiraal. Het stadsbestuur verleende hem daarbij niet alleen het poorterschap, maar ook het statusvolle grootburgerrecht.

In het voorjaar van 1655 betrok de familie De Ruyter het ruime, maar ook weer niet al te deftige, huis aan de Buitenkant van het Waalseiland (thans Prins Hendrikkade 131). Michiel de Ruyter verkoos dit zeemanskwartier boven de grachtengordel. Praktische redenen zullen daarbij een rol hebben gespeeld. Want vanuit zijn raam had hij hier een prachtig uitzicht op de oorlogsschepen, die bij ’s Lands Zeemagazijn en de daarachter gelegen werven werden uitgerust. Hij kon er in slechts enkele minuten heen lopen. De afstand naar het Prinsenhof, waar het Amsterdamse Admiraliteitscollege (zijn bestuurlijke superieuren) zetelde, was evenmin groot. Dat bevond zich namelijk aan de Oudezijds Voorburgwal. Aangezien hij geen koets gebruikte, zal De Ruyter die korte afstanden op prijs hebben gesteld. Verder waren de door hem bezochte kerken (de Oude Kerk en de Oudezijds Kapel/St. Olofskapel) bijna om de hoek. Voor de diepgelovige De Ruyter, die ook in huiselijke kring graag psalmen zong en uit de bijbel voorlas, was dat niet minder belangrijk. Maar het waren niet alleen dit soort overwegingen, die hem voor een huis op het Waalseiland deden kiezen. Anders dan de admiralen Cornelis Tromp en Isaäc Sweers, die zich een huis aan de Herengracht veroorloofden, zal De Ruyter zich als ‘self made man’ niet erg op zijn gemak hebben gevoeld in een woning ‘op stand’. Zijn vrouw Anna van Gelder, die zelf op de markt haar boodschappen deed, zal er niet anders over gedacht hebben. Op het Waalseiland woonden trouwens meer, niet zo op stand levende zeeofficieren, zoals Willem van der Zaen en Douwe Aukesz. Waarschijnlijk voelden de De Ruyters zich in die omgeving toch beter op hun plaats. De Ruyter zou zijn verdere leven in het huis aan de Buitenkant blijven wonen, ook toen hij in 1665 opperbevelhebber werd van de gehele Nederlandse vloot. Een verhuizing naar Rotterdam had toen voor de hand gelegen, want als luitenant-admiraal, zoals zijn officiële rang nu was, kwam hij in dienst van de Rotterdamse admiraliteit. Die mocht als oudste admiraliteit namelijk steeds de opperbevelhebber van de Nederlandse vloot benoemen. En diens vlaggenschip leveren: de Ruyters beroemde De Zeven Provinciën was dan ook in Rotterdam gebouwd. Op zijn nadrukkelijke verzoek mocht De Ruyter echter in Amsterdam blijven wonen, wat aangeeft dat het hem hier goed moet zijn bevallen.

Man van Jan de Wit

Michiel de Ruyter is, samen met de Engelse admiraal Nelson, zonder twijfel een van de grootste admiralen uit de geschiedenis. Als geen ander wist hij de vloot in gunstige posities te manoeuvreren en het daardoor gewonnen voordeel uit te buiten. Tijdens de Vierdaagse Zeeslag (1666), maar vooral ook in de zeeslagen bij Schooneveld en Kijkduin (1673) betoonde hij zich een groot strateeg en tacticus. Maar evengoed nam hij geen onnodige risico’s en wist hij wanneer een gevecht beter kon worden afgebroken of, nog liever, vermeden. Drift was hem echter niet vreemd en een enkele keer liet hij zich gaan. Maar zijn plichtsbesef en zijn verantwoordelijkheidsgevoel waren groot, waardoor hij zich meestal wist in te houden. Hij was ook een bescheiden man, die zich nimmer liet voorstaan op zijn successen, want hij was er ten diepste van overtuigd dat wat dat betreft alleen God de eer toekwam. Roem had hij ook niet vergaard, als niet juist in de tijd dat hij admiraal was, veelvuldig een beroep op de krijgsvloot was gedaan. En zijn succesvolle carrière dankte hij bovendien in hoge mate aan de man, die tussen 1653 en 1672 in Nederland politiek aan de touwtjes trok: raadpensionaris Jan de Wit. Het is immers vooral aan hem te danken, dat de vooraanstaande positie van Nederland als handelsnatie kracht kon worden bijgezet met een sterke oorlogsvloot. En het was zijn oog, dat op Michiel de Ruyter viel, toen er een opperbevelhebber moest komen, die in staat was de vaak grote ego’s van zijn Zeeuwse, Hollandse, West-Friese en Friese vice-admiraals aan zijn gezag te onderwerpen. Eén die prestige genoot onder de Oranjegezinde manschappen, maar die bereid was zich te richten naar het staatsgezinde bewind van Jan de Wit.

De gunst van het publiek

Dat de publieke opinie hem kon maken en (bijna) breken heeft De Ruyter aan den lijve ondervonden. Hij werd bijvoorbeeld op gejuich onthaald toen hij in 1665 met een eskader terugkeerde van een expeditie naar Afrika en Amerika. De Nederlandse vloot had juist onder Van Wassenaer een zware nederlaag geleden tegen de Engelsen, toen De Ruyter de haven kwam binnenvaren. Hij had zijn ankers nog maar nauwelijks laten vallen of er kwamen hele volksmassa’s op de been om hem als redder van het vaderland binnen te halen. Zijn benoeming als opvolger van de gesneuvelde Van Wassenaer stond toen al vast. Het jaar daarop deed de overwinning in de Vierdaagse Zeeslag Nederlanders vreugdevuren ontsteken of voor dankdiensten ter kerke gaan. Maar in het ‘rampjaar’ 1672, had het niet veel gescheeld, of De Ruyter had het lot gedeeld van Jan de Wit en zijn broer Cornelis, die door een menigte in Den Haag waren gelyncht, kort nadat Willem III tot stadhouder was verheven. De Ruyter stond immers op zeer goede voet met de gebroeders De Wit en dat wekte wantrouwen, vooral onder de Oranjegezinde lagen van de bevolking. Bij een oploop voor zijn huis in Amsterdam kwam het bijna tot plundering van zijn woning, tot schrik van zijn vrouw Anna. Zelf was De Ruyter toen nog op de vloot. Ruim een maand later echter ontkwam de huiswaarts gekeerde admiraal ternauwernood aan een moordaanslag, die waarschijnlijk dezelfde politieke achtergrond had. Het was zijn dienstbode die hem redde door een trapje te smijten naar de in zijn huis binnengedrongen man, die op het punt stond de admiraal met een mes te lijf te gaan. Geschrokken droop de indringer af. In 1673 had De Ruyter weer de onverdeelde sympathie van het publiek. Het was het jaar van de overwinningen bij Schooneveld en Kijkduin, die een landing van Engelse troepen op de Nederlandse kust voorkwamen en die als De Ruyters ‘finest hour’ mogen gelden. Hoezeer hij in de volksgunst stond, bleek tijdens zijn begrafenis in Amsterdam in 1677. Langs de route van de begrafenisstoet zag het zwart van de mensen. Ook het enkele jaren later voltooide, indrukwekkende grafmonument van De Ruyter in de Nieuwe Kerk laat zien hoezeer zijn roem was gestegen.

Dan liever de lucht in

Een heldenbegrafenis in de Amsterdamse Nieuwe Kerk kreeg ook Jan van Speyk (1802-1831), of liever: de stoffelijke resten die de Belgen uit de Schelde hadden opgevist en die men aan hem had toegeschreven. Zijn heldenstatus was echter, zeker als we zijn daden vergelijken met die van Michiel de Ruyter of die van andere zeehelden als Piet Hein en Maarten Tromp, wel wat buiten proporties.

Jan van Speyk was de zoon van een Amsterdamse stokvishandelaar, maar hij belandde in 1813 als wees in het Burgerweeshuis aan de Kalverstraat, waar hij - zo wil het verhaal - er reeds van droomde in de voetsporen van Michiel de Ruyter te treden. Het past in ieder geval in de tijdgeest van de 19de eeuw, waarin men graag terugkeek op een groots Nederlands verleden en wellicht had ook Van Speyk een schoolmeester, die daar boeiend over vertellen kon. Hij trad in dienst van de marine en in 1831 maakte hij als commandant van een kanonneerboot deel uit van het eskader, dat tijdens de Belgische opstand Antwerpen blokkeerde. Ongelukkigerwijs raakte zijn schip door de harde wind aan lager wal en het dreigde vervolgens door toegestroomde Belgen te worden overmeesterd. Zover wenste Van Speyk het echter niet te laten komen. Hij stak de lont in het kruidvat en met een enorme explosie vloog zijn schip de lucht in. Zichzelf en vrijwel zijn gehele bemanning, alsmede de reeds aan boord gesprongen Belgen, daarmee de dood injagend.

Voor het Nederlandse publiek getuigde Van Speyks daad van grote moed, die golven van nationaal sentiment losmaakte. Maar in feite was hij natuurlijk de held van een land, dat zijn positie nog slechts met moeite wist te verdedigen.

Multicultureel

Leerkrachten op de hedendaagse basisschool kunnen niet zoveel meer met dit soort heroïek uit het verleden. Te meer niet, omdat het daaraan vastzittende nationalisme zich slecht verdraagt met de identiteit van het nieuwe, multiculturele Nederland. Maar dat een admiraal als De Ruyter geheel vergeten zal worden is onwaarschijnlijk. Daarvoor spreekt hij toch al te zeer tot de verbeelding, zoals ook blijkt uit de grote belangstelling voor de herbouw van zijn vlaggenschip, De Zeven Provinciën. En dat niet alleen. Want hoe het geschiedenisonderwijs er in de toekomst ook uit komt te zien, het zal de geschiedenis van het oude Nederland daarin moeten integreren. En met name Michiel de Ruyter is voor dat oude Nederland van te grote betekenis om geen aandacht meer aan te schenken.

Jaap Haag is historicus en adjunct-archivaris van het IISG.

Literatuur

Prud’homme van Reine, R.: Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel Adriaensz. De Ruyter. Amsterdam, 1996.

Bruijn, J.R. (red.), A.Th. van Deursen, A.A.B. Verbout-Wamsteeker, R.B. Prud’homme van Reine en A. van der Zee: De 7 Provinciën. Een nieuw schip voor Michiel de Ruyter. Franeker 1997.