Femina Muller: Licht, lucht en goede voeding

Wat doe je midden 19de eeuw als net doopsgezind meisje met organisatietalent en ideeën? Femina Muller wordt een centrale figuur in de Amsterdamse kinderopvang. Ze richt maar liefst vijf bewaarscholen op, die voor het eerst zijn afgestemd op de praktijk van werkende ouders.

In 1864 publiceert Samuel Coronel, stadsgeneesheer, een vernietigend rapport over kinderbewaarplaatsen. Werkende ouders, meestal alleenstaande vrouwen uit de arme delen van de stad, brengen daar hun kinderen onder. Coronel heeft er 260 onderzocht, maar er zijn er nog veel meer, zo’n 400, en de toestand is er verschrikkelijk – ‘pestholen’ noemt hij ze.  

De bewaarplaatsen zijn meestal kelders, zolders en schuren en vaak overvol. Coronel telt in sommige hokken meer dan dertig peuters, waar er plek is voor hooguit zeven. De hygiëne is ver beneden de maat, noteert hij: ‘In een hoek van het vertrek staat een stilletje en een paar potten, wier inhoud niet elke dag geledigd wordt’. Hij dringt aan op maatregelen, maar zonder succes; Coronel zal in 1866 uit frustratie ontslag nemen.  

In de jaren waarin Coronel zijn onderzoek doet is sociale zorg niet alleen een zaak van de overheid. De gemeente Amsterdam neemt voor een deel zijn verantwoordelijkheid, in 1850 gaat een kwart van de begroting naar armenzorg, maar dat is bij lange na niet voldoende. Het merendeel van de zorg wordt overgelaten aan honderden instellingen en particulieren, die vaak uit ideële en religieuze motieven aan liefdadigheid doen. Femina Muller is een van die vele particulieren; als Coronels rapport verschijnt is zij al zo’n twintig jaar bezig in de kinderopvang.  

Net doopsgezind meisje 

Femina Geertruida Henriette ‘Mientje’ Muller wordt geboren in oktober 1826 op Herengracht 412, als jongste kind in het grote gezin van de doopsgezinde predikant Samuel Muller en Femina Mabé. Muller is afkomstig uit Krefeld en in Amsterdam uitgegroeid tot een ruimdenkende hoogleraar en kanselredenaar met grote invloed, ‘de doopsgezinde paus’. Veel van zijn kinderen en kleinkinderen zullen zich op academisch gebied onderscheiden; de bekende boekhandelaar en verzamelaar Frederik Muller is een van hen. 

Ruimdenkend is het milieu zeker, maar Mientje krijgt toch een heel traditionele opvoeding. Ze gaat naar een tweetal nette meisjesscholen waar ze geschiedenis, aardrijkskunde en Frans leert. De kwaliteit van het onderwijs is eigenlijk bijzaak, want nette doopsgezinde meisjes worden geacht te trouwen of thuis te blijven om de ouders bij te staan. Op haar vijftiende gaat Femina van school. Maar als ze achttien is wordt ze door Willem Suringar, pionier van de jeugdzorg en reclassering, gevraagd voor een vrijwilligersproject: met negen andere jongedames gaat ze kleren maken voor kinderen uit arme gezinnen die naar de Louise Bewaarschool gaan. Die school is dan net een jaar open, gevestigd in een oud pakhuis op Prinsengracht 151 en genoemd naar prinses Louise van Pruisen, de vrouw van prins Frederik, de broer van koning Willem II. Zo’n zestig kinderen tussen de twee en zeven jaar worden er overdag opgevangen en krijgen er warm eten en kleren. 

Flink baantje 

Femina Muller en haar dames vormen een ijverig groepje, de Louise-krans, gesteund door de dochter van prinses Louise, die ook Louise heet en later koningin van Zweden en Noorwegen zal worden. Voor Femina is het ‘een flink baantje’. Behalve het naaiwerk zelf, elke dinsdagavond tussen zes en tien uur, wordt ze verantwoordelijk voor de inkoop van wol en stoffen en voor de fondsenwerving.  

Het doel is honderd kinderen per jaar in de nieuwe kleren te steken, en dat is nog nauwelijks voldoende, want in het jaar na de opening van de Louise-bewaarschool loopt het aantal kinderen al op tot meer dan driehonderd. In 1854 wordt het pakhuis vervangen door een nieuw gebouw; aan de bewaarschool wordt dan een ‘vervolgschool’ toegevoegd, zodat kinderen van zes jaar en ouder zich niet aan ‘luiheid, lediggang en straatlooperij’ hoeven over te geven. 

Femina Muller blijkt een slagvaardig organisator en zit vol ideeën. Ze brengt in 1868 voor het eerst een kerstboom in de school, en een jaar later organiseert ze een groot Sinterklaasfeest. Ze zamelt daarvoor zoveel speelgoed in dat er drie avonden achter elkaar met vierhonderd kinderen feest kan worden gevierd, en alle kinderen gaan met een cadeautje naar huis. In 1870 wordt dat Sinterklaasfeest verplaatst naar het Paleis voor Volksvlijt – voor 3500 kinderen, die allemaal warme chocolademelk en krentenbrood krijgen, een warm kledingstuk en een stuk speelgoed.  

Presidente  

De Sinterklaasfeesten zijn een enorm succes. Femina wordt nu een centrale figuur in de Amsterdamse kinderopvang. Met een groep vrouwen neemt ze in 1872 de Vereeniging tot Verbetering van Kleine Kinderbewaarplaatsen over en wordt ‘presidente’. De dames richten in hetzelfde jaar een eigen bewaarschool op, in de Vinkenstraat, die nog altijd bestaat. Muller en haar collega's nemen alle praktische taken op zich, het aannemen van kinderen, de huishoudelijke zaken, de financiële administratie, de aanschaf van speelgoed en de controle over de linnenkamer. Om beurten bezoeken ze de bewaarplaats.  

Voor het eerst is die kinderopvang volledig afgestemd op de praktijk van de werkende ouders. De school is zes werkdagen open van half zeven ’s ochtends tot half negen ’s avonds, en er wordt gezorgd voor hygiëne, licht, lucht en goede voeding. De ouders betalen een klein bedrag; de enige andere eis is dat de kinderen tegen de pokken zijn ingeënt. De Vereeniging drijft op particuliere giften en dus zijn er altijd geldzorgen, maar onder Mullers voorzitterschap worden er nog vier nieuwe bewaarscholen geopend, onder meer in de Warmoesstraat en de Van Swindenstraat. 

Het is opmerkelijk dat vrouwen als Femina Muller zich door dat werk zo sterk in de burgerlijke maatschappij kunnen manifesteren – maar tegelijkertijd ook weer niet, omdat de zorg voor kinderen nog altijd als een taak van de vrouw wordt gezien.  

Ongehuwde moeders en prostituees 

Muller krijgt echter gaandeweg wel degelijk bestuurlijke en politieke invloed. De ‘Vereeniging’ geldt als voorbeeld voor andere instellingen die zich met kinderopvang bezighouden. Om het contact en de onderlinge organisatie te versterken richt ze in 1901 het Algemeen Informatie Bureau voor Kinderbewaarplaatsen op. Door haar werk is er ook onmiskenbaar groeiende aandacht voor het beleid inzake kinderdagverblijven van de Gemeente, al zal het tot 1914 duren voor de stad daar zelf subsidie aan zal gaan geven. 

Muller is bovendien niet bang voor controverse. In het bestuur van de Vereeniging ontstaat in 1886 een hevige discussie over de vraag of de kinderen van vrouwen met een ‘onzedelijke levenswijze’ – ongehuwde moeders en prostituees – toegelaten kunnen worden. Femina stelt dan: ‘Wat is onzedelijk? Als zulk een moeder nog 7 centen daags voor haar kind betaalt, blijkt zij nog hart voor hem of haar te hebben; buitendien wie geeft ons het recht hierin te straffen of te veroordelen?’  

 

Femina Muller trouwt niet. Ze woont jarenlang samen met haar oudere zus Margaretha, het laatst in de nieuwe P.C. Hooftstraat. Ze heeft nooit een eigen inkomen gehad; ze leeft van een toelage van haar broers. Pas als ze 77 jaar is treedt ze af als presidente van de Vereeniging. De bewaarschool in de Vinkenstraat wordt dan als eerbewijs naar haar vernoemd.  

Muller overlijdt op 15 april 1909, 82 jaar oud. De kranten memoreren haar als de ‘ijverige en zielvolle’ voorzitster van de Vereeniging: ‘Bij allen die deze bijzonder vrouw gekend hebben zullen haar heldere blik en haar goede hart steeds in herinnering blijven.’ 

 

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van Maarten van der Linde, 'Ee heldin van haar tijd. Femina Muller (1826-1909), pionier van de kindercreche', SOZIO 92, februari 2010.

 

Header: Tekening door Henriëtte de Vries. Stadsarchief Amsterdam

Ontdek Ons Amsterdam

Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?

Abonneer je Arrow right Geef cadeau Arrow right
Delen:

Dossiers:
Editie:
Oktober
Tijdperk:
1800-1900
Jaargang:
2022 74
Rubriek:
Verhaal