Familie Van den Bergh

Kopstukken in het openbaar bestuur

Was de margarine niet uitgevonden dan had de geschiedenis van Amsterdam er misschien wel anders uitgezien. Want het is maar de vraag of zonder de lucratieve handel in de kunstboter, in 1869 uitgevonden door de Franse chemicus Mège Mouriès, het geslacht Van den Bergh evenveel invloed op het openbare leven van Amsterdam zou hebben gehad.

Vier leden van de Van den Bergh-familie zijn deze eeuw gemeenteraadslid van Amsterdam geweest, twee van hen bekleedden ook het wethouderschap. Van die vier was prof.mr.dr. George van den Bergh zonder twijfel de markantste. Behalve als politicus en wetenschapper stond hij bekend als astronoom en uitvinder.
Boterhandelaar Zadok van den Bergh legde halverwege de vorige eeuw de basis voor het familiebedrijf dat later, in 1929, zou opgaan in het margarine- en zeep-imperium Unilever. Zijn zoon Simon vestigde het bedrijf in Oss, waar sinds 1835 een andere tak van de familie al een textielfabriek had. In Oss was bovendien concurrent Jurgens gevestigd, de later fusiepartner bij de oprichting van de Margarine Unie NV (1927). Vanwege een conflict met de plaatselijke autoriteiten over de aanleg van een kanaal besloten de Van den Berghs Oss in 1891 weer te verlaten, om in Rotterdam aan de Waterweg een nieuwe fabriek te bouwen. Wat ook meespeelde bij die beslissing was dat de joodse Van den Berghs in de rooms-katholieke gemeente Oss geen enkele kans kregen in het openbare leven een rol van betekenis te vervullen. In Rotterdam bleek dat wel mogelijk – Simon zat er in de gemeenteraad – en sindsdien is de naam Van den Bergh steeds weer opgedoken in het openbaar bestuur.

Zadok, de eerste wethouder
Zo zat Simons zoon Samuel, die in 1904 in de directie van de margarinefabriek kwam, tegelijkertijd in de Tweede Kamer met zijn oudere broer Zadok. Samuel was lid van de Liberale Unie, Zadok zat in de fractie van de meer vooruitstrevende Radicale Bond. Voor diezelfde partij was Zadok, die in Amsterdam een advocatenpraktijk voerde, sinds 1899 gemeenteraadslid in de hoofdstad. Inzake de noodzakelijke uitbreiding van de drinkwatervoorziening was hij een verklaard tegenstander van het ƒ 15.000.000 kostende plan ook water uit de Lek te betrekken. Op zijn voorstel werd uiteindelijk de duinwaterwinning te Leiduin sterk uitgebreid. In 1907 werd hij wethouder van Publieke Werken. In die hoedanigheid had hij een belangrijk aandeel inde voorbereiding van de Bouwverordening en ook drukte hij zijn stempel op een verordening over vervroegde winkelsluiting. In 1911 raakte hij in conflict met zijn achterban over het te voeren beleid. Het betekende het einde van Zadoks wethouderschap. In 1919 keerde hij nog even terug in de gemeenteraad tot drie jaar later zijn partij verloor bij de verkiezingen.
Samuels oudste zoon George was voorbestemd om het bedrijf over te nemen, maar die liet dat liever over aan zijn broer Sidney (1898-1977) die later als VVD-minister van Defensie nog onderwerp werd van een heuse affaire. Drie maanden na zijn aantreden in het kabinet De Quay in mei 1959 werd bekend dat Sidney omging met een Amerikaanse vrouw, Helga Lek-Bendix, die nog niet was gescheiden. In politiek Den Haag werd de zaak zo hoog opgenomen, dat Sidney van den Bergh, onder protest, zijn ontslag moest aanbieden.
George en Sydney groeiden op een in een verlicht liberaal milieu. Hun moeder Betsy Willing was penningmeester van de Vrijzinnig Democratische Bond en overtuigd feministe. Aletta Jacobs was geregeld bij de familie te gast. Toch wekte het grote verbazing toen George, terwijl hij zich ter voorbereiding op een carrière in het familiebedrijf aan de chemiestudie zette, in de ban raakte van het socialisme.

George, kleurrijk bestuurder en wetenschapper
“Uit belangstelling voor de sociale vraagstukken,” zoals hij zelf ooit schreef, verruilde George zijn studie chemie in Amsterdam na een jaar voor een opleiding in de rechtswetenschap. In 1915 behaalde hij het doctoraat in de rechten en in 1924 dat in de staatswetenschappen. In zijn proefschrift uit 1924 combineerde hij zijn industriële achtergrond met het sociaal gevoel door te schrijven over De medezeggenschap der arbeiders in de particuliere onderneming.
In september 1923 werd George van den Bergh gekozen in de Amsterdamse gemeenteraad. Een wapenfeit is zijn stellingname in de paleis-raad-huiskwestie. Van den Bergh stelde dat er in zake het paleis op de Dam sprake was van een bruikleen van de gemeente aan het rijk en zijn voorstel was om dat bruikleen op te zeggen en het paleis weer als raadhuis in gebruik te nemen. Nadat een commissie van rechtsgeleerden Van den Bergh gelijk had gegeven, werd het paleis niet ontruimd maar kreeg de gemeente Amsterdam wel tien miljoen gulden van het rijk voor de bouw van een nieuw raadhuis. De bouw van de Stopera kostte uiteindelijk wel iets meer. In 1925 werd George ook lid van de Tweede Kamer. Zo kon hij zich op twee fronten inzetten voor de strijd tegen de woeker. In Amsterdam alleen al waren een paar honderd bedrijven actief die extreem hoge rentes rekenden op leningen. Uiteindelijk werd in 1931 op zijn voorstel een geldschieterswet aangenomen die tot 1976 van kracht is geweest.
Een conflict met de Amsterdamse federatie van de SDAP over een ingreep in het loon van gemeentewerklieden leidde er in 1932 toe dat Van den Bergh met F. Ossendorp en W. Polak uit de Amsterdamse raad stapte. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, een jaar later, werd Van den Bergh als gevolg hiervan op een onverkiesbare plaats gezet.
George van den Bergh liet zich niet graag voorschrijven hoe hij zich diende te gedragen. Op zijn briefpapier stond in het briefhoofd “spelling Kollewijn”, om aan te geven dat hij de vereenvoudigde spelling van de taalkundige Roeland Kollewijn volgde. Ook in zijn colleges wilde Van den Bergh, die in 1936 tot hoogleraar in het Nederlands Staatsrecht aan de Gemeente Universitet was benoemd, nog wel eens van de norm afwijken. Beroemd werd het college-op-rijm dat de professor op 5 december 1947 ten beste gaf en dat begon met de strofe:
Ziet, de prof, die is gekomen!
Staakt dus thans uw stil gedaas;
hoort zijn woordvloed rythmisch stromen
op deez’ dag van Sinterklaas
Vol verwachting klopt uw hart,
Hoe de prof de Muze tart.
Na afloop stelde de professor voor het geheel nog eens gezamenlijk te zingen op de wijs van ‘Zie de maan schijnt door de bomen’.
Van den Bergh was verder een gerespecteerd amateur-astronoom. In 1937 publiceerde hij een inleiding in de sterrenkunde getiteld Aarde en wereld in ruimte en tijd, een standaardwerk dat acht herdrukken beleefde en in verschillende talen werd vertaald. Van wetenschappelijk belang was zijn onderzoek naar de periodiciteit van zons- en maansverduisteringen – hij ‘verzamelde’ er 8000 -, waarvoor hij een Zilveren Anjer en de Van der Bilt-prijs van de Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde ontving. Maar de mooiste onderscheiding was wellicht dat er een krater op de maan naar hem is genoemd.
Uit het sterrenkundige werk kwam Van den Berghs beroemste uitvinding voort: de Euroklok. Het was een systeem voor een Europese zomertijd, waarbij tussen 10 maart en 1 juni elke dag de klok 50 seconden sneller zou moeten lopen. Door een vereniging Euroklok met aan het hoofd Van den Berghs zoon Joost werd de invoering van het systeem nog enige tijd serieus bepleit, helaas zonder succes.
Een andere uitvinding werd geboren uit de ontdekking dat studenten sommige boeken niet kochten vanwege de prijs en zich behielpen met uittreksels. Van den Bergh verzon daarom de tweeling- en meerlingdruk. De opzet was om zo veel mogelijk tekst op zo min mogelijk pagina’s te krijgen, waardoor de boeken goedkoper zouden worden. Dit werd bereikt door op één pagina twee teksten door elkaar heen te drukken, de ene in rood, de andere in groen. Om het leesbaar te maken moest men een rood folie over de pagina leggen om de groene tekst te lezen en andersom. Het systeem is één keer gebruikt, namelijk in het boekje Hoofdletters, tweeling- en meerlingdruk in 1958 van de uitvinder zelf.

PvdA-er Rob opgevolgd door broer Jaap
George van den Bergh kreeg twaalf kinderen, vier uit zijn eerste huwelijk met Jeannette van Danzig en acht uit zijn tweede huwelijk met Nelly Marcus. Twee van hen belandden net als hun vader in de Amsterdamse politiek: Rob, de oudste, en Jaap, nummer acht in de rij. Rob van den Bergh kwam in 1947 voor de Partij van de Arbeid (PvdA, opvolgster van de SDAP) in de Amsterdamse gemeenteraad, waar toen nog 15 zetels voor de Communistische Partij Nederland waren en 15 voor de PvdA. In 1953 werd hij wethouder van Volkshuisvesting, waarvoor het college van burgemeester en wethouders met een zetel was uitgebreid, een primeur in Nederland. Lange tijd stond Van den Bergh daarom te boek als ‘de zevende wethouder’. Twaalf jaar zat hij in het college, in zijn tweede termijn als wethouder van Financiën en Volksgezondheid en weer later met de portefeuilles Financiën en Kunstzaken. De oprichting van NV Schiphol, de onderhandelingen met Gerrit Rietveld over het Van Gogh-musuem en de benoeming van Edy de Wilde bij het Stedelijk museum waren enkele van de zaken waarmee hij te maken kreeg. In 1965 verliet Rob de Amsterdamse politiek en werd lid van de Tweede Kamer. In 1971 nam hij daar afscheid om lid van de Raad van State te worden.
Broer Jaap combineerde zijn PvdA-raadslidmaatschap van 1970 tot 1974 met zijn functie van directeur Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid. In zijn raadsperiode vroeg hij B&W alternatieve plaatsen aan te wijzen voor de Damslapers, stemde hij met zijn hele fractie voor een opera op de plaats van het oude RAI-gebouw in de Ferdinand Bolstraat, sprak hij zich uit voor abortus in Amsterdamse ziekenhuisen, keerde hij zich tegen een nieuwe vergunning aan het chemisch bedrijf Marbon waar een explosie negen mensen had gedood en maakte hij zich druk over de appels die Sinterklaas bij zijn intocht niet meer uitdeelde. In 1973 zou Jaap van den Bergh fractievoorzitter Wim Sinnige opvolgen die wethouder werd. Op het laatste moment voor de officiële benoeming – Van den Bergh was officieus al in functie – werd hem de benoeming door het fractiebureau ontnomen, omdat hij in de debatten over de metro niet achter het voorstel van wethouder en partijgenoot Han Lammers stond. Van den Bergh had voorgesteld het tracé te verleggen langs de Geldersekade, in plaats van dwars door de Nieuwmarkt. Hij keerde na de verkiezingen van 1974 niet terug in de raad, maar werd voorzitter van het PvdA-gewest Gooi- en Vechtstreek.

Jongere generatie vooral cultureel actief
Er zijn meer Van den Berghs die van zich lieten en laten horen in Amsterdam. Natuurlijk Hans van den Bergh, toneelrecensent van Het Parool en hoogleraar aan de Open Universiteit in Heerlen. Zijn loopbaan begon hij als leraar Nederlands en Frans aan het Vondelgymnasium, dat tijdelijk heeft bestaan om de geboortegolf van 1946 op te vangen en dat later opging in het Barlaeus. Als wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde hij in 1972 op het proefschrift Konstanten in de komedie. Hij werd lid van de Amsterdamse kunstraad, waar hij in 1976 voorzitter van was.
De leraar aardrijkskunde Philip van den Bergh stond in Amsterdam-Noord, waar hij woonde, bekend als ‘meneer Groen’ vanwege zijn inspanningen voor meer openbaar groen. Maar vooral moet zijn plan voor een luchtbrug over het IJ hier worden genoemd. Het is een buis van glas en aluminium die zich hoog over het IJ slingert en waardoor voetgangers, fietsers en een tram het water over kunnen steken. Een door de bewoners van Noord zo zeer gewenste vaste oeververbinding met de allure van een Eiffeltoren of een Golden Gate Bridge, maar met een prijskaartje van minder dan een tiende van de kosten van een ondergrondse tunnel. Werkelijk een plan dat minder aarzeling van het gemeentebestuur verdient dan nu het geval is.
Documentairemaakster Lily van den Bergh is een kleindochter van Zadok van den Bergh, die echter opgroeide in het gezin van George en Nelly nadat haar ouders waren omgekomen in de oorlog. Naar Amerikaans voorbeeld opende zij op de Zoutkeetsgracht de Open Studio, waar audiovisuele apparatuur wordt verhuurd en cursussen worden gegeven aan toneelgroepen, buurtcomités of actiegroepen die zich die apparatuur zelf niet kunnen veroorloven. Inmiddels heeft Van den Bergh een eigen documentaire-productiebureau.
Zelfs de jongste generatie van de familie drukte zijn stempel op de stad. Michiel van den Bergh, zoon van Georges derde zoon Wim, was oprichter van de geruime tijd zeer populaire Mazzo-discotheek op de Rozengracht.

Bas van Lier
Mei 1992
Beeld: Zadok van den Bergh, Archief Amsterdam.

Delen:

Buurten:
Centrum
Dossiers:
Amsterdammers Politiek
Editie:
Mei
Jaargang:
1992 44
Rubriek:
Markante Amsterdammers
Tijdperk:
1800-1900