Euwe houdt stand
‘Es lebe Schachweltmeister Euwe, es lebe Schachliebend Holland.’ Verliezer Alexander Aljechin gaf Max Euwe alle eer na zijn nederlaag in de match om het wereldkampioenschap in 1935. Even was Nederland in de ban van de Amsterdamse wiskundeleraar die het Russische genie klop had gegeven.
Op 28 december 1935 is het groot feest in Amsterdam. In het clublokaal van het Vereenigd Amsterdams Schaakgenootschap wordt de kersverse wereldkampioen schaken Max Euwe gehuldigd. “Alles wat zich in de hoofdstad zo’n beetje – en meestal een beetje veel – voor het schaken interesseert, had zich in het V.A.S.-huis verzameld”, schrijft De Telegraaf de volgende dag. “En hier heeft dr. Euwe, zijn vrouw en zijn ouders, die ook deze avond aanwezig waren, kunnen bemerken hoe hartelijk de Amsterdamse schaakwereld zich verheugd heeft in Euwe’s unieke succes.” Onder het spelen van de Euwe-mars worden de wereldkampioen en zijn vrouw door de 200 aanwezigen ingehaald. Uit volle borst zingen ze dit lied, op muziek van de bekende organist Pierre Palla en met een tekst van Lajos Kovacs (door Hans Ree gepubliceerd in zijn recente boek Mijn schaken):
Wekenlang te schaken tegen zulk een kampioen,
is dat wat, is dat wat.
Altijd maar te piekeren wat of hij nu weer zal doen,
is dat wat, is dat wat.
Nou dan heb je een stel hersens als voorheen Pythagoras,
maar om dan nog te bewijzen dat je hem de baas steeds was.
(Refrein)
Als de doctor achter het schaakbord zit
speelt hij met wit
of zwart.
Aljechin pas maar goed op je zaken,
want dan gaat schaken hard om hard.
Dat is een Hollander waar een kop op zit,
steeds fris en fit, ja ja.
En doctor Euwe heeft gewonnen,
hiep hiep hoera, hiep hiep hoera!
Na een tijd van spanning juicht heel het vaderland
“Hij staat voor, hij staat voor!”
Tegen de beroemde Aljechin hield Euwe stand,
hij staat voor, hij staat voor!
En dan offert hij pionnen, soms een loper, een kasteel,
maar Holland houdt zijn koningin
en dat doet ons zoveel.
Na de mars houdt V.A.S.-voorzitter de heer Harten een feestrede, leest de secretaris een telegrafische gelukswens op rijm voor van pater Hendriks en biedt Harten “de wereldkampioen een stoffelijk blijk van hulde aan in de vorm van een stel gestileerde lepeltjes met inscriptie.” Mevrouw Euwe krijgt een fruitmand. Daarna is het woord aan Euwe zelf. “Dit is de derde huldiging waaraan ik mij heb moeten onderwerpen”, zegt hij. “De eerste was in Bellevue direct na het einde van de laatste partij. Om in schaaktaal te spreken: dat was de opening, wat onvoorbereid en spontaan, met veel stukken op het bord. Het middenspel werd in het Carlton-Hotel nog diezelfde avond met Schwung gespeeld. Er is daar nogal wat geofferd en op tweeërlei wijze. De offers die men mij bracht – o.a. een gouden horloge – heb ik alle met graagte geaccepteerd. De partij werd toen afgebroken en eerlijk gezegd had ik weinig zin om haar te hervatten. Ik wilde haar graag remise geven. Maar daar wilde het V.A.S. niets van weten en dus ben ik toch gekomen, maar alleen om de partij officieel op te geven.” Het is een gedenkwaardige avond.
Liever knikkeren
Toen op 3 oktober 1935 de eerste partij in de tweekamp tussen wereldkampioen dr. A. A. Aljechin en dr. M. Euwe in het Carlton Hotel in Amsterdam van start ging, was Euwe 34 jaar. Hij kwam uit de Watergraafsmeer, waar hij op 20 mei 1901 aan de Ringdijk 45 werd geboren als Machgielis. Zijn vader was onderwijzer. “Hij was gematigd links, streng, sarcastisch, maar ook aardig. Dus ongeveer zoals ik zelf ben”, zegt Euwe over hem in Alexander Munninghoffs biografie. Op zijn vierde kon hij al schaken, van zijn vader en moeder geleerd. Zijn favoriete bezigheid was het niet: “Dat was knikkeren.” Maar op zijn zesde was hij toch al zoveel beter dan zijn ouders dat zij geen partij meer voor hem waren.

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeEuwe was twaalf toen het gezin naar de Jan Steenstraat verhuisde. Hij ging naar de Eerste Driejarige HBS aan de Weteringschans. Het eerste jaar was hij een goede leerling, maar in de tweede klas ging het mis en bleef hij zitten: “Ik deed niets aan mijn schoolwerk. Mijn Frans en Engels waren onvoldoende. (...) Het was zeker niet zo, dat ik geen aanleg had. Nee, de reden was gelegen in het feit, dat ik al mijn tijd besteedde aan voetballen. Ik was een fanatiek voetballertje, hoewel ik niet zo goed was. Mijn broer Willem was in ieder geval beter dan ik. Met de jongens van de straat heb ik toen nog een voetbalclub opgericht, De Sperwers. Allemaal jongens uit de Jan Steenstraat. (...) Uit ons elftal van toen zijn nog een paar echt grote talenten voortgekomen. Ik herinner mij bijvoorbeeld Gejus van der Meulen, die nog in het Nederlands elftal heeft gespeeld en Gerard Vergunst, mijn boezemvriend van het eerste uur. Die heeft later jarenlang in Ajax I gevoetbald.”
Wie foto’s van de volwassen Euwe bekijkt, ziet dat fanatieke voetballertje niet echt voor zich. Hij oogt als een nette man, een beetje als de leraar die hij is, bescheiden, geen uitbundige nachtbraker. Maar vergis je niet. In zijn jeugd had hij gebokst en nadat hij wereldkampioen was geworden, haalde hij een vliegbrevet. Hans Ree vertelt dat Euwe ‘vroeger’ als hij van de schaakclub naar huis liep altijd een pistool op zak had en dat hij, de keurige huisvader, het gezelschap “van bohemiens als Carel van den Berg, Hein Donner, Tabe Bas en later dat van de jonge Timman [verkoos] boven dat van nette ploeteraars.” Van valse bescheidenheid had hij ook geen last. In zijn boek over Euwe verhaalt Genna Sosonko over de keer dat Euwe met drie Nederlandse schakers, onder wie Donner, een partij van de laatste analyseerde. Donner kreeg een standje, waarna hij opmerkte dat Euwe zelf ook wel eens een fout maakte. Euwe antwoordde: “Ja Hein, dat is wel zo, maar je moet niet vergeten dat ik meer verstand heb van schaken dan jullie alledrie bij elkaar.”
Hevige schaakkoorts
In 1921 werd Euwe voor het eerst kampioen van Nederland en in de jaren die volgden nestelde hij zich internationaal tussen de sterksten. Hij speelde tweekampen tegen Aljechin, Capablanca en Flohr. In 1934 eindigde hij in Zürich als tweede achter wereldkampioen Aljechin en won hij voor de derde keer het tournooi van Hastings. Toch leek het dat Euwe (gepromoveerd in de wiskunde en docent op het Gemeentelijk Meisjeslyceum) definitief voor de wiskunde had gekozen in plaats van het schaken. Alexander Aljechin had hem in 1933 uitgenodigd een tweekamp te spelen op een passagiersschip naar Indië, vijf partijen heen, vijf partijen terug. Desnoods om de wereldtitel. Euwe liet de brief liggen, maar zijn vriend Hans Kmoch wist hem er uiteindelijk van te overtuigen dat hij wel degelijk een kans maakte tegen Aljechin. “Op dat ogenblik was de beslissing in feite gevallen”, zei Euwe. “Ik zou Aljechin uitdagen tot een tweekamp om het wereldkampioenschap! Dit besluit was geen puur toeval, het was voorbeschikking.”
De match gaat over 30 partijen in dertien Nederlandse steden en Aljechin is zonder meer de favoriet. Euwe zegt dat de successen van Aljechin in de toernooien hem pessimistisch stemmen, maar dat zijn gunstige resultaten in hun onderlinge ontmoetingen hem weer optimistisch maken. Aljechin is zeker van de overwinning: “Op het ogenblik zie ik geen speler die tegen mij is opgewassen.”
Na zeven partijen ziet het ernaar uit dat Aljechin gelijk gaat krijgen. De stand is 5-2 in zijn voordeel. Er volgen twee rustdagen en Tartakower adviseert Euwe: “Eens een razende autorit maken, de zorgen van alledag vergeten, een blik slaan in het verlichte heelal, nieuwe frisse ideeën uit de natuur putten – dat is mijn recept.” Euwe wint de achtste partij, maar Aljechin slaat meteen terug, na negen partijen is de stad 6-3, de uitdager lijkt verslagen. De tiende partij, door Euwe met zwart gewonnen, brengt de ommekeer. Zelfs de aanwezigheid van Lobeidah en Schachmat, Aljechins twee katten die graag de stukken besnuffelen en zo wat zwarte magie brengen, baat Aljechin niet meer, hij verliest de twaalfde en de veertiende partij en op de helft van de tweekamp is de stand gelijk: 7 1/2-7 1/2.
In het land doet zich inmiddels een merkwaardig fenomeen voor, want ook mensen die geen toren van een dame kunnen onderscheiden beginnen zich voor de match te interesseren. Niet dat half Nederland een oranje paard op zijn hoofd zet, maar er heerst wel degelijk schaakkoorts. De zalen waar gespeeld wordt raken steeds voller, de belangstelling van de pers groeit en Pierre Palla en Lajos Kovacs zeggen tegen elkaar dat er misschien wel een schlager in zit.
Glaasje appelwijn
Na twintig partijen is de stand 10 1/2-9 1/2 in het voordeel van de wereldkampioen. Dan komt de beruchte 21ste partij. In zijn Euwe-biografie vat Alexander Munninghoff de krantenberichten na de partij als volgt samen: “Aljechin zou veel te laat en stomdronken in het speellokaal gearriveerd zijn, had daar een enorme heibel gemaakt, wilde niet spelen, zou Euwe bedreigd hebben en tenslotte, toen hij gedwongen was geweest om wel te spelen, zou hij, nog steeds volkomen laveloos, maar wat onzin op het bord hebben uitgehaald en tja, dat kon hij zich tegenover Euwe toch niet veroorloven en zo had Aljechin dan tenslotte verloren.” De dronkenschap is het gesprek van de dag, maar Euwe deed het verhaal later af als een fabeltje. “Dat hij dronken zou zijn geweest is compleet onzin.” Aljechin was door alle toernees vooraf aan de tweekamp een beetje “schaakdood” en Euwe kon zich goed voorstellen dat “hij dronk om zijn creativiteit en inspiratie weer terug te krijgen.” Maar dat hij gewonnen zou hebben omdat Aljechin stomdronken was? Flauwekul!
De volgende dag schenkt Aljechin vlak voor de partij voor zichzelf én Euwe een glas alcoholvrije appelwijn in.
In de 25ste partij komt Aljechin na een nederlaag met wit voor het eerst op achterstand (12-13). Daags erna maakt Euwe het karwei af. In een partij die de geschiedenis is ingegaan als “de parel van Zandvoort” brengt hij zijn voorsprong op twee punten. In een geheel uitverkocht Carlton Hotel komt Aljechin nog één keer terug, maar als op zondag 15 december in Bellevue de laatste partij moet beginnen, leidt Euwe nog steeds met één punt. Remise volstaat om wereldkampioen te worden. Er zijn 2000 toeschouwers en overal in het land worden volle schaakclubs via telefoonlijnen op de hoogte gebracht van de zetten. In de Marnixstraat houdt politie te paard de menigte in toom. De schaakgekte is ten top gestegen.
Aljechin speelt in rokkostuum. Na 27 zetten, biedt Euwe remise aan. “Ik kan het niet aannemen”, reageert Aljechin, “ik heb geen andere kans dan te winnen.” Maar wanneer de partij na de 31ste zet moet worden afgebroken, gooit hij de handdoek in de ring: “Moeten we afbreken of kan ik u nu al feliciteren.” De mannen staan op en schudden elkaar de hand. Er klinkt een daverend applaus en het publiek verbreekt, geheel zoals het hoort, de touwen en stormt naar het podium, waar de gerokte Aljechin het woord heeft genomen. “Es lebe Schachweltmeister Euwe, es lebe Schachliebend Holland.” Spontaan weerklinkt het Wilhelmus. Grootmeester Flohr zegt tegen Euwe dat hij nu het beste een maand naar de Rivièra kon gaan om bij te komen. “Dan zal ik niet ver komen”, antwoordt deze, “ik heb nog geen dubbeltje voor de tram.” Geld voor een taxi heeft hij ook niet en omdat er wegens de sneeuw geen trams rijden, gaat de wereldkampioen te voet naar huis.
Guus Luijters
2010
Beeld header: Max Euwe (links) speelt een schaaktoernooi in de Militiezaal aan het Singel, 1931. Stadsarchief Amsterdam.
Delen: