'Een liefste wensch vervuld'

De Dagteekenschool voor Meisjes in de Gabriël Metsustraat

Het Koninklijk Concertgebouworkest heeft een oude school in de Gabriël Metsustraat omgetoverd tot een nieuw 'thuis' voor de staf en de orkestleden. Kantoren, oefenstudio's, een ensemblezaal en een 'huiskamer'. Ooit zat hier de Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes. Een baanbrekende opleiding. En een voorloper van de Gerrit Rietveld Academie.

Ze waren in 1878 met z’n vieren, de eerste leerlingen van de Dagteekenschool voor Meisjes, op een zoldertje van het gebouw van de Maatschappij voor den Werkenden Stand tussen de Groenburgwal en de Kloveniersburgwal. Jeltje de Bosch Kemper was van meet af aan voorzitster van het bestuur; Betsy Kerlen werd in 1886 directrice. Samen stonden ze aan de basis van het schoolgebouw in de Gabriël Metsustraat, dat in 1908 feestelijk werd geopend.

De twee idealistische vrouwen hadden een zeer verschillende achtergrond. Jeltje de Bosch Kemper (1836-1916) was een adellijke juffer uit de betere Amsterdamse kringen. Ze trouwde niet en woonde tot ver na haar dertigste in het ouderlijk huis. Haar leven bestond aanvankelijk uit “borduren, tekenen, pianospelen, brieven schrijven, visites maken”. Maar de freule werd een feministe en ging zich met buitengewone ijver inzetten voor het verbeteren van de maatschappelijke en juridische positie van de vrouw, te beginnen met de “onvermogende vrouw uit de beschaafde stand”.

Vrouwen waren midden 19de eeuw gedoemd tot een leven van afhankelijkheid. Zij leerden geen vak en konden dus domweg niet in hun eigen levensonderhoud voorzien. De Bosch Kemper stond aan de wieg van een hele serie beroepsopleidingen voor vrouwen. Ze stichtte onder andere de eerste Nederlandse opleiding voor beroepsverpleegsters en een leraressenopleiding aan de Amsterdamse Huishoudschool.

Ook de Dagteekenschool bood kansen op zelfstandigheid. Het diploma gaf toegang tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten en tot de Normaalschool voor Teekenonderwijzers. Meisjes konden er ook een MO-akte tekenleraar halen.

Betsy Kerlen (1859-1932) was er van 1886 tot 1916 directrice, en net als De Bosch Kemper een zeer praktisch ingestelde feministe. Ze was in 1886 een van de oprichtsters van de eerste Nederlandse zwemclub voor vrouwen, de Hollandsche Dames Zwemclub (HDZ), en de gemengde Amsterdamse wielerclub Allegro moderato. Ook was ze actief in de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleding en de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht.

 

Gabriël Metsustraat 26

De Dagteekenschool breidde haar activiteiten – boekbinden, houtsnijden en textielbewerking – gestaag uit. Toen de opleiding in 1901 werd gereorganiseerd tot Dagteeken- en Kunstambachtsschool, waren er tachtig leerlingen. Een nieuw gebouw was dringend nodig, vooral voor de praktijklessen in lithografie, etsen, boekbinden, houtsnijden en textiele technieken. Er was kapitaal beschikbaar, de gemeente Amsterdam stond sympathiek tegenover het plan en het oog was gevallen op H.P. Berlage als architect.

In maart 1907 werd het project voor f 47.860,- gegund aan de Amsterdamse aannemersfirma Cerlijn & De Haan. Het honorarium van “den Heer Berlage, architect” bedroeg f 2393,-. Op 5 maart 1908 begon de bouw. Een half jaar later volgde op 25 september de officiële opening. Enkele maanden eerder waren het bestuur en de docenten al een keer bijeengekomen in de hal van het nieuwe gebouw. Betsy Kerlen, die op dat moment 22 jaar aan de school verbonden was, mocht een gedenksteen voor zichzelf onthullen. Vice-voorzitter Ben Wierink sprak “de gevierde directrice” toe: “Op dezen dag ziet gij een uwer liefste wenschen vervuld.”

De uitnodiging voor de officiële opening was ontworpen door een leerling, Annie Tollenaar (1865-1932), later beeldhouwer, tekenaar en boekbinder, en de eerste vrouw die de Prix de Paris won. De school kende in de loop der jaren tal van invloedrijke docenten en leverde vele vrouwelijke kunstenaars af die, zoals de bedoeling was, een zelfstandige carrière wisten op te bouwen. Denk aan Margaret Staal-Kropholler (1891-1966), de eerste vrouwelijke architect in Nederland met een zelfstandige beroepspraktijk; de etser en schilder Charlotte Boom-Pothuis (1967-1945); Willemina (Mien) Polenaar (1884-1985), die een sierkunstatelier had op Herengracht 598; Agathe Wegerif-Gravestein (1867-1944), batikker; en Maria Hofker-Rueter (1902-1999), grafisch ontwerper en dochter van de schilder, tekenaar en ontwerper Georg Rueter, die op de Dagteekenschool docent was. Zij stond model voor de eerste Nederlandse kinderpostzegel, in 1924 ontworpen door haar vader.

 

 Fusie

In 1923 werd de Dagteekenschool gedwongen te fuseren met de Kunstnijverheidsschool Quellinus (opgericht in 1879) en de Teekenschool voor Kunstambachten (1880). De drie scholen hadden er weinig trek in: elk beschouwde zijn eigen aanpak als onmisbaar, samengaan met de andere twee leek ze ondoenlijk. De Dagteekenschool had nog een ander bezwaar: hun school was gericht op meisjes van de betere stand, moesten die nu de lessen delen met jongens, en wel jongens van een lagere maatschappelijke klasse? Nuffig noteerde de directie dat een fusie minder wenselijk was, omdat “jongens uit de arbeidersstand zich in de Museumwijk wel niet thuis zullen voelen”.

Het verzet was tevergeefs. Op 28 december 1923 werd de Vereniging Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (IvKNO) opgericht en gevestigd op het adres van de voormalige Dagteekenschool. In 1938 ging ook het Rijksinstituut tot Opleiding van Teekenleraren erin op. De eerste directeur was Johannes Bartholomeus Smits, tevens docent in boekbinden, letterschrijven en kalligrafie.

De architect Mart Stam werd in 1939 zijn opvolger. Hij had zijn aanstelling te danken aan Willem Sandberg, de tweede man van het Stedelijk Museum, een mede-communist. Stam had tot die tijd jarenlang in de Sovjet-Unie gewerkt. In Nederland was en is hij vooral bekend van de eerste achterpootloze stalen buisstoel.

Op de dag dat hij met zijn werk begon, kreeg Stam de vraag of er op de school ook plaats kon zijn voor een vijftien jaar jonge tekenaar, Bertus Swaanswijk geheten – later beroemd als Lucebert. Hij nodigde de jongen uit en werd overtuigd door zijn ‘realistische’ tekeningen. “Kom morgen maar bij mij op school, neem potloden mee en een vlakgommetje en begin maar.” Bertus’ vader had bezwaren. Volgens Lucebert vond hij “... dat artistiek-studentikoze gedoe op de kunstnijverheid in ons milieu niet passen”, en bovendien ging zijn jongen nu geld kosten in plaats van opleveren. Stam zegde een studiebeurs toe, schoolgeld hoefde hij niet te betalen.

 

Vakmanschap

Net als veel andere studenten was Swaanswijk diep onder de indruk van Stam: “Een fantastisch mens, een indrukwekkende persoonlijkheid, zowel uiterlijk als innerlijk. Een grote man, met zware wenkbrauwen, een bos haar, en zware stem. Uitstekende causerieën kon hij houden. Hij had iedereen meteen in zijn ban.” Maar als vernieuwer had Stam het moeilijk. De bezetting gooide roet in het eten van zijn plannen om het kunstonderwijs te hervormen en hij moest noodgedwongen meewerken aan het weren van Joodse studenten, het ontslaan van Joodse docenten en het afzetten van Joodse bestuursleden. Drie jaar na de bevrijding zei hij zijn baan op en vertrok naar de Sovjet-bezettingszone in Duitsland – de nieuwe DDR.

De (glas)ontwerper Andries Copier volgde hem korte tijd op, waarna Dirk Vis twintig jaar lang de scepter zwaaide. Copier reorganiseerde het lesprogramma in drie afdelingen: ruimtelijke vormgeving, grafische vormgeving en textiele vormgeving. In de jaren zestig kwam de traditionele, ‘ambachtelijke’ instelling van het Kunstnijverheidsinstituut onder druk te staan. De school leverde vooraanstaande ontwerpers af – Wim Crouwel, Hans Appenzeller en Jan des Bouvrie – maar studenten legden ook meer en meer een drang tot ‘vrije’ expressie aan de dag en een behoefte om ‘autonoom’ kunstenaar te worden. Het Instituut wilde wel voorrang geven aan de fantasie en “de grootst mogelijke oorspronkelijkheid en zelfstandigheid” bevorderen, alleen moest daar dan wel gedegen vakmanschap aan voorafgaan: eerst leren om keurige stillevens te tekenen en eerst vakken volgen in letterontwerp en typografie.

 

Vrijgevochten

Wim T. Schippers stak naar eigen zeggen veel van die vakdocenten op. Hij raakte “helemaal in de ban van zoiets als letters tekenen” en sloeg ook enthousiast aan het modeltekenen. Na een opmerking van zijn docent dat hij bij het tekenen niet zo lang aan borsten, billen en buik van naaktmodel Truus moest werken, maakte hij razendsnel een schets van het model en werkte daarna het straalkacheltje dat naast haar stond haarfijn uit. Maar op den duur botsten vrijgevochten studenten als Schippers, Bas Jan Ader en Ger van Elk met de ambachtelijke aanpak. Schippers: “Ik was met raadselachtige kunst bezig, met vreemde figuurtjes en teksten en mijn docenten vonden het niks. ‘Die onzin maak je maar in je vrije tijd’, zeiden ze.” Toen enkele van zijn tekeningen door het Stedelijk Museum werden gekocht, ging directeur Vis dwarsliggen: studenten mochten niet verkopen. Schippers verliet daarop de school.

De oude kunstnijverheidsschool werd een ‘moderne’ kunstacademie en niets markeerde die overgang beter dan het nieuwe gebouw in de Fred. Roeskestraat, kort voor zijn dood ontworpen door Gerrit Rietveld. Een jaar na de verhuizing in 1967 nam de school de naam van de architect aan: Gerrit Rietveld Academie. Die school vierde vorig jaar haar vijftigste verjaardag – als de voorgeschiedenis van de Dagteekenschool was meegerekend, had dat ook de 140ste verjaardag kunnen zijn.

In de oude Dagteekenschool kwam nu het Centraal Laboratorium voor Onderzoek van voorwerpen van Kunst en Wetenschap. De oprichting van het onderzoeksinstituut in 1963 was een gevolg van de beruchte Van Meegeren-affaire. In 1945 bleek dat de kunstenaar Han van Meegeren op grote schaal 17de-eeuwse meesters had vervalst en weten te verkopen aan vooraanstaande verzamelaars en musea. Ook de meest ervaren deskundigen hadden het bedrog niet doorzien. Rijksmuseum-directeur Arthur van Schendel en de scheikundige Robert Forbes spanden zich in om dit soort kwesties ‘wetenschappelijk’ te kunnen onderzoeken en tegelijk ook een goede restauratorenopleiding op te zetten.

 

Zooitje

De komst van het Centraal Laboratorium ging gepaard met flinke ingrepen in het pand, zozeer dat het in 2001 werd beschreven als “een gezellig, afgetrapt zooitje”: de restauratorenopleidingen hadden er hun lokalen en werkplaatsen naast de onderzoekslaboratoria met hun röntgenapparatuur en zuurkasten, en daarnaast weer zaten de restauratieateliers voor papier, glas en keramiek, metaal, textiel en meubelen. Het laboratorium ging in 1996 samen met de Rijksdienst Beeldende Kunst onder de nieuwe naam Instituut Collectie Nederland, dat op zijn beurt in 2011 opging in de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De onderzoekslaboratoria en de restauratorenopleiding verhuisden in 2007 naar het nieuwe Ateliergebouw achter het Rijksmuseum, dat de rol van nationaal expertisecentrum op het gebied van restauratietechniek overnam.

De oude Dagteekenschool is nu weer ingrijpend verbouwd, maar meer in de geest van Berlages ontwerp. Veel oude details aan de gevel en in het interieur zijn hersteld. Op de plek waar op de voorgevel ooit ‘Dagteeken- en Kunstambachtsschool voor Meisjes’ stond, komt een dichtregel van K. Schippers, speciaal geschreven voor de nieuwe bewoner: Let op wat iedereen kan horen en pas dan komt het toevallig tevoorschijn een nieuwe klank.

 

Beeld: Tekenles, 1909. Collectie RKD

 

Januari/februari 2019

Delen:

Jaargang:
2019 71
Buurten:
Zuid
Dossiers:
Onderwijs
Rubriek:
Verhaal

Gerelateerd

'Ach, het vulde mijn dag een beetje'
'Ach, het vulde mijn dag een beetje'
Verhaal 1 januari 2019