De zwerftocht van Ed van Thijn

Als burgemeester was Eduard van Thijn, geboren op 16 augustus 1934 in de ooglijderskliniek Spinozastraat 2, een trouwe bewoner. De ambtswoning op de Herengracht telt het lengterecord van elf jaar. De overige huizen, zeker ook die uit zijn jeugd, volgden elkaar in hoog tempo op.

Ontdek Ons Amsterdam

Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?

Abonneer je Arrow right Geef cadeau Arrow right

“Sommige mensen zeggen dat ze alleen lagere school hebben, ik moet zeggen dat ik vrijwel géén lagere school heb. Ik spreek en schrijf Nederlands, maar van grammatica weet ik niets. Dat heb ik nooit gehad. Op een van mijn achttien onderduikadressen woonde een schooljuffrouw die me iets probeerde bij te brengen, maar verder kreeg ik af en toe een boekje toegestopt. Na de oorlog moest ik met veel bijlessen de lagere school zien te halen.

De reeks onderduikadressen startte in 1943 toen mijn vader een sper, een voorlopige vrijstelling van deportatie, voor ons versierd had. Vader had een baantje bij de Joodse Raad en hij had een treinsleutel, waardoor hij tweemaal uit de trein heeft kunnen springen. (Iemand had ontdekt dat de sleutels van de kleedhokjes in het badhuis Andreas Bonnstraat pasten op de sloten van de trein.) Ik lag zwaar ziek in Westerbork en vader zorgde dat we richting Amsterdam gingen in plaats van de andere kant op.

Rivierenbuurt varié
Mijn moeder en ik waren opgepakt bij de tweede razzia in de Vechtstraat, waar we inwoonden bij oom Koos, een niet-joodse zwager van mijn vader. Tijdens de eerste razzia van maart 1943 werden we ontzien, omdat ik een zware longontsteking had opgelopen. Door het uitlenen van mijn ster! Met een heel goed vriendje uit de Hunzestraat speelde ik buiten tijdens die ijskoude winter en hij merkte tot zijn schrik dat hij zijn ster niet op had. Ik heb hem toen mijn jas gegeven, omdat ik een ster op mijn jas had en eentje op mijn trui.

Bij oom Koos waren we terechtgekomen na het consigne dat joden uit de omgeving van Amsterdam de stad in moesten. Wij waren de stad juist ontvlucht na de bom op het blok Lekstraat-Hunzestraat in de meidagen van 1940. Mijn vader vocht bij de Grebbeberg – ik herinner me dat soldatenpak, maar vooral die puttees, die laarzen met windsels – en mijn moeder was zo geschrokken van die bom dat we naar Bussum verhuisden. Ik was toen bijna zes.

Bij mijn geboorte woonden mijn ouders in de Oude IJsseltraat; het nummer weet ik niet. Een paar maanden later betrokken ze de woning Hunzestraat 27 eenhoog, waar ik mijn vroegste kinderjaren heb doorgebracht. In de kinderwagen naar het Merwedeplein en op mijn driewielertje op de stoep. Ik was een heel mooi jongetje – ze dachten altijd dat ik een meisje was. Door mijn grootouders, die op de hoek Van Wou/Tweede Jan Steenstraat woonden, werd ik enorm verwend. Hun Eddie. Verder herinner ik me tegenover ons huis slagerij Oudkerk (mogelijk familie van het Kamerlid).

Op mijn tiende zat ik twee maanden in het huis van bewaring in Zwolle, verraden en opgepakt op mijn laatste onderduikadres. Vandaar werd ik overgebracht naar Westerbork waar ik bij de bevrijding iedere hulp weigerde. Ik wachtte op mijn vader. Tot 1950 hebben we in Bussum gewoond en na de echtscheiding keerde ik met mijn moeder terug naar Amsterdam. Churchillaan 248 driehoog. Amsterdams Lyceum, vierde klas.

Churchillaan, Geleen- en Lekstraat
Die Churchillaan was een drama. Mijn moeder, zwaar aangeslagen door wat ze had meegemaakt, liep over van zorg voor het enige wat ze nog had: haar zoon die haar afgepakt was geweest. Ik was ondernemend, avontuurlijk, gewoon een kind van de stad, en zij hield haar oren gespitst of ik al piepte. Dan moest ik naar bed en werd de dokter gebeld.

Op het Amsterdams Lyceum, de school van Gunning, kwam ik in een hele leuke klas en in de film die bij het afscheid van Gunning in 1952 werd gemaakt, speelde onze klas de hoofdrol. Tijdens ieder lustrum wordt die film vertoond en iedere keer verbaas ik me over de discrepantie tussen hoe ik me toen voelde en hoe ik in die film te zien ben. Voor mijn gevoel was ik een kwetsbaar jongetje. Voetbal, tennis, judo, schaatsen, dat kon ik allemaal niet vanwege mijn astma. Met een minderwaardigheidscomplex woonde ik bij een overbezorgde moeder. In die film zie ik een redelijk brutale jongen, van wie klasgenoten nu zeggen dat ze altijd al wisten dat ik burgemeester van Amsterdam zou worden.

Mijn redding is roeien geweest. Dat bleek ik te kunnen. Op het Amsterdams Lyceum De Drietand, later Poseidon en weer later Nereus. Plus het advies van een arts dat ik naar Frankrijk moest. Hij zag wel degelijk verband tussen de huiselijke situatie en mijn astma. In Parijs ben ik blijven hangen en de astma was over.

Mijn eerste studentenadres (1954) was een kamer bij een familie met kleine kinderen, Geleenstraat 13 tweehoog. Ik at vaak bij mijn moeder, maar ik had Oase vlak naast de deur, dus het werd ook wel patat. Of ik haalde lekkere dingen als osseworst en sprot. Het was daar nogal lawaaiig en ruim een jaar later verhuisde ik naar Lekstraat 23 driehoog, in hetzelfde blok waar die bom op gevallen was. Daar heb ik het vijf jaar uitgehouden, afgewisseld met Parijs waar ik een studentenhotel runde en waar ik de wereld heb leren kennen. Ik had een zolderkamer boven mijn hospita en de Rijnstraat bood allerlei heerlijks. Slagerij Appelboom, de viswinkel op de hoek Rijn- en Lekstraat, Oet met zijn doppinda’s en meikaas.

Prins Hendriklaan, Stichtstraat
In 1961 betrok ik samen met mijn vrouw de zolderverdieping van Prins Hendriklaan 42, en die deelden we met een ander echtpaar. We zaten volkomen op elkaars lip. De baby’s lagen op de ijskast. Ik was inmiddels fractievoorzitter van de Partij van Arbeid en de halve gemeenteraad bemoeide zich met mijn benarde huisvesting. Ik moest eens met wethouder Elsenburg gaan praten, want ik had het volste recht op een huis. Ik weigerde dat advies op te volgen. Ik vond: ‘Ik ben gemeenteraadslid, ik ben modelburger en ik zal nooit een gunst aannemen.’ Dat zat er heel diep in. We hebben die wethouder later af moeten zetten. Stel je voor dat die man mij aan een huis had geholpen.

In 1967, toen onze tweede dochter in aantocht was, konden we een huis kopen in de Stichtstraat, nummer 43, vlakbij het De Mirandabad. Een nieuwbouwwoning, toch weer in de Rivierenbuurt, met boodschappenadresjes in de Maasstraat (kaasboer hoek Niersstraat). Hectische politieke tijden. Fractieleider, lijsttrekker en lid van de Tweede Kamer. Soms ging ik tweemaal per dag op en neer tussen Amsterdam en Den Haag: stemmen in de raad, stemmen in de kamer. Het was het tijdperk van Joop den Uyl. Den Uyl beheerste mijn leven. Maar iedere dag wist ik het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis te bereiken, waar mijn moeder twee jaar lang tot haar dood met kanker heeft geworsteld.

Van de kinderen heb ik in die tijd ontzettend veel gemist. Hele mooie kinderen – zijn ze nog. Ik had het ontzettend druk en was ongeduldig als ik ze naar bed bracht. Het was overal roerig, het Maagdenhuis werd bezet en de ramen van ons huis werden ingegooid. Het huwelijk had zwaar te lijden en een echtscheiding was het gevolg.

Kempering, IJperveldstraat, Amstel
Ik ging in de Bijlmer wonen, in Kempering, wat toen nog flats in open veld waren. Ik zat op nummer 917, de tiende etage als je de boxen meerekent. Winkels waren noodvoorzieningen en parkeergarages bestonden nog niet. Het was ook toen, in 1972, al behoorlijk multicultureel en ik heb daadwerkelijk een schoolgebouw gekraakt voor een Caribisch centrum, omdat er voor de Surinaamse gemeenschap geen enkele voorziening was. Toen ik voor de zoveelste keer om halftwee ’s nachts met zware tassen thuiskwam en de liften buiten werking aantrof, heb ik een ander huis gezocht.
Dat werd Noord, Ijperveldstraat. Mijn dochters kregen daar hun weekendkamers en Dircks Kip in ’t Pannetje op het Buikslotermeerplein werd vaste prik. Mijn verliefdheid op Hedy [d’Ancona-red.] deed mij op zoek gaan naar een pand met allure: Amstel 274. Ik stak me diep, diep, diep in de schuld, maar ik heb het gekocht. Het mooiste huis van mijn leven op de mooiste plek van Amsterdam, met uitzicht op de Magere Brug.
Ik was dol op de Utrechtsestraat: Mouwes voor de pinda’s en de meikaas en Fred de Leeuw voor het gesneden hart voor de poes. Nee hoor, ik haalde er ook osseworst, Bresse-kip en entrecote. Met op de hoek van de Herengracht boekhandel Veenstra. “Meneer Veenstra, wat moet ik nu weer lezen?” en dan liep ik even later met minstens vijf nieuwe boeken naar huis. Een heerlijk ouderwetse boekwinkel. Aan de Amstel leefden we hoofdzakelijk in de keuken, er was een redactiekamer voor Opzij, Hedy’s kinderen zaten bovenin en mijn bureau stond in de tweede helft van de grote kamer, waar wij bezoek ontvingen.

Michelangelostraat, Herengracht
Na de oerknal, zo noem ik onze scheiding maar, verhuisde ik in 1981 van de ene dag op de andere naar een vriend in de Van Breestraat, het buurhuis van mijn huidige woning. Vandaar ging ik op zoek naar een eigen woning, die ik in de Michelangelostraat vond. Hetzelfde portiek waar toevalligerwijze nu Maarten van Traa woont. Als buren had ik fractiegenoot Wim Polak Emzn (niet mijn voorganger als burgemeester) met zijn Bea. In de raad een vrij rechtlijnige partijgenoot, maar een schat van een buurman. En Bea helemáál.
Als Rivierenbuurt-jongen had ik het niet zo begrepen op de Beethovenstraat: niet te vergelijken met de gezelligheid van de Maasstraat. Gelukkig was er een Spar in de Rubensstraat, die vrijwel alles had en voor de slager ging ik naar Hergo op het Olympiaplein.
Door mijn benoeming tot burgemeester verhuisde ik in 1983 naar de ambtswoning op Herengracht 502. Bovenin dit representatieve pand is een prettige flat, maar ik vond het een nadeel dat ik nooit buiten kon zitten. Om de tuin in te kunnen, moesten allerlei alarmtoestanden worden uitgeschakeld, dus daar zag ik vanaf. De Utrechtsestraat was mij drie stappen te ver, dus voor iets lekkers liep ik de Reguliersbree even in – verrukkelijke oude kaas.
Mijn Surinaamse werkster, een vrouw die meer in haar mars had, heb ik in 1986 met haar man als huisbewaarder kunnen aanstellen. Dat was na de aanslag op de ambtswoning, waarbij een brandbom in het lege buurpand op twintig centimeter van mijn hoofdkussen niet ontploft is. Bij de installatie was dat ding gekanteld en daardoor zit ik nog hier. De huisbewaardersfamilie was zo van streek dat ik een regeling met ze heb getroffen na 30 jaar trouwe dienst. En met de nieuwe huisbewaarders was ik behoorlijk eigen.

Barth, Ruloffsstraat, Van Breestraat
Na het burgemeesterschap (1994) ben ik bij Odette [Taminiau-red.] gaan wonen, Bartholomeus Ruloffsstraat 19 tweehoog. Een leuk Amsterdamse School-huis met een balkon uitziend op de Joh.M. Coenenstraat en in het verlengde de Beethovenstraat. Die straat is een stuk aantrekkelijker geworden in de loop der jaren. Mijn boeken bleven opgeslagen in de ambtswoning en sinds kort, nu we verhuisd zijn naar de Van Breestraat, heb ik ze weer terug. Er is weer ruimte voor nieuwe boeken en die haal ik om de hoek, opnieuw bij een ouderwetse boekhandelaar: Ko van Leest in de Banstraat.”

Beeld: Burgemeester Ed van Thijn bezoekt de Admiralenbuurt, 1985. Stadsarchief Amsterdam/Frans Busselman.

Jojanneke Claassen & Jochem Brouwer
November 1997
 

Delen:

Buurten:
Centrum Zuid
Dossiers:
Amsterdammers Politiek
Editie:
November
Jaargang:
1996 48
Rubriek:
Tijdperk:
1900-1950 1950-2000