Ileen Montijn woont in Amsterdam Zuid. Wij spreken af op het Leidseplein, waar Ileen graag de nieuwe fietskelder wil uitproberen.

‘In mijn jeugd was Amsterdam een verre, vreemde stad. Ik ben opgegroeid in België, Oostenrijk en Duitsland, mijn vader was directeur bij Unilever. Ik ging naar Duitse scholen en ben helemaal tweetalig opgegroeid, dat is eigenlijk wel leuk. We kwamen natuurlijk in alle vakanties terug, want we waren gewoon een Nederlands gezin. We hadden wel een auto met een Duits nummerbord, er is wel eens een hakenkruis in het stof op kofferbak geschreven. Daar was ik diep verontwaardigd over.’

‘Mijn eerste bewuste herinnering aan een bezoek aan Amsterdam was met een groepje Zutphense gymnasiasten. Ik zat in het klasje Hebreeuwse les van het Baudartius College, met dominee Bannink. We gingen naar het Waterlooplein en de grote Portugese sjoel. Dat klasje was vooral voor jongens die dominee wilden worden. Dat wilde ik absoluut niet, nee. In Zutphen zat ik alleen de laatste twee jaar op het gymnasium. Ik was een nufje, ik vond het er vreselijk. In Eefde, waar we woonden, stonk alles naar mest, ik kon de buren niet verstaan. Ik had heimwee naar Hamburg.’

‘Ik had een ontzettend leuke warme vrolijke grappige moeder en een prima vader. Mijn moeder had in Amsterdam gestudeerd, de christelijke sociale academie op de Elandsgracht, die had het er het geweldig gevonden. Ik heb nog een briefkaart van haar over een weddenschap met een vriendinnetje, over wie het eerst verloofd zou worden. Zij won. Toen zijn ze in de stad gaan eten, en daarna hebben ze in de Dubbeleworststeeg een plas gedaan. Dat stond in die briefkaart, in bedekte termen. Mijn vader had in Leiden gestudeerd, en ik ben ook braaf naar Leiden gegaan, geschiedenis. Ik heb toen eigenlijk een kans gemist om Amsterdamse te worden.’

De samenwerking

Wanneer kwam die kans wel?

‘Toen ik trouwde met David kwam ik in Amsterdam wonen, in de Bronckhorststraat in Zuid, bij woningcoöperatie de Samenwerking. Een gekke enclave, een soort tuindorp. Wij zijn daar lid geworden door mijn schoonouders, Karel en Jozina van het Reve. Die eerste tijd voelde ik me nog echt een provinciaal in de stad. David was geboren en getogen Amsterdammer, dus ik had heel wat in te halen. Het was echt aanpoten om die stad een beetje te begrijpen.’

‘Ik werd freelancer, ik ben gaan schrijven. Ik heb in die tijd veel in de krant geschreven, we kregen twee kinderen en ik heb het leven in Amsterdam ontdekt. Mijn allereerste boekje ging over de wereldtentoonstelling in Amsterdam in 1883: Kermis van koophandel. Pionierswerk, al zeg ik het zelf. We hebben daarna heel lang in Abcoude gewoond, vanwege de kinderen en de huizenprijzen. Abcoude is eigenlijk heel dichtbij. Nu wonen we aan de Reynier Vinkeleskade, weer bij de Samenwerking, op een steenworp afstand van de plek mijn schoonouders woonden.’

In de Leidsestraat valt ons op wat er allemaal niet meer is: Dikker & Thijs, restaurant Bali, boekhandel Pegasus. Montijn kan er niet mee zitten: ‘Rudy Kousbroek schreef eens dat het zo verdrietig is om de weg te kennen in een huis dat niet meer bestaat. Ik vind dat eigenlijk wel leuk. Een soort trots, dat ik dat allemaal nog weet – hoe het bij Dikker & Thijs was bijvoorbeeld.’

Dat kan je ook weemoedig stemmen?

Montijn, monter: ‘O, ik ben niet zo van de weemoed’.

Metz & Co

We passeren Metz & Co: ‘Een vast punt bij bezoekjes aan Amsterdam met mijn moeder. Duur, ja, maar een winkel vol mooie dingen. Ik herinner me een wollen jurk van Marianne David, die ik eindeloos heb gedragen – tot de mot er in kwam. De Bijenkorf was wat betaalbaarder, daar kwamen we ook graag. Dat was toen nog een heel origineel warenhuis met een eigen karakter, goeie smaak, leuke dingen, niet te duur. De kleren van de Huiscollectie waren minstens zo leuke versies van kleren die hip en in de mode waren. Ik heb nóg dingen van de Bijenkorf die veertig jaar oud zijn.’

We stappen in de Leidsestraat naar binnen bij Eicholtz Delicatessen. Montijn: ‘Die naam was een begrip in mijn kindertijd: elke maand kwam er een groot pak van de firma Eichholtz bij ons thuis met tussen de houtwol Hollandse zaken als hagelslag, pindakaas en stroopwafels. Nu verkopen ze vooral Amerikaanse en Engelse dingen aan expats.’

We vragen of Eicholtz die pakketten nog steeds verstuurt. ‘Nee,’ zegt de mevrouw, ‘dat gaat nu met Amazon.’ Spijtig. We mogen een foto maken en lopen door naar het Spui.

In liebe geklaut

Montijn: ‘Ik heb hele linkse jaren gehad. In Leiden ben ik braaf lid geworden van het corps, maar daar ben ik na een paar weken uitgedropt. Het was net weer aan met een Duits vriendje, en Duitsland was nog erg in de nasleep van Rudi Dutschke en zo. Bij boekhandel Athenaeum heeft hij een gestencild marxistisch geschriftje gepikt, iets met “Feuerbach” in de titel, om aan mij te geven. Voorin schreef hij de opdracht: “In Liebe geklaut – Dein Christoph.” Ik zou het eigenlijk moeten teruggeven, ja, als ik het kan terugvinden.’ Athenaeum was toen erg links. Ze waren te bekakt om kookboeken te verkopen. Ik heb me later een tijdje beziggehouden met eten, en de geschiedenis daarvan, en bij Athenaeum kon je dus niet terecht. Kookboeken hadden ze niet, daar stonden ze boven.’

Ze wijst op de plek waar Broodje van Kootje zat (‘Zo’n zacht puntje met tartaar, heerlijk’) en op de Nieuwezijds bekijken we het nieuwe Postzegelplein (‘Ik vind het wel leuk, heel aardig gedaan’). We gaan zitten bij Café Scheltema, vlak bij de oude redactieburelen van NRC Handelsblad. Daar begon Montijn in 1978.

‘Ik was net afgestudeerd en mocht meteen solliciteren. Ze namen bij NRC Handelsblad opeens jonge doctorandussen aan, ook vrouwen. Dat was nieuw, want bij het oude Handelsblad mochten geen vrouwen werken. Lien Heyting had kort voor de fusie met de NRC bij het Handelsblad gesolliciteerd, en toen een beleefde brief van Henk Hofland gekregen dat het niet doorging, omdat ze helaas geen vrouwen aannamen. Die brief heeft nog heel lang op het prikbord van de Amsterdamse redactie gehangen.’

‘Ik zat als héél prille redactrice een keer hier, bij Scheltema, met Kees van der Hoeven en Frans van Klaveren, twee oude rotten. Toen kwam daar een goedgebekte mevrouw te zitten met witte haren, die plat Amsterdams praatte. Ik was zo groen als gras. Ik had gehoord dat je hoeren had in Amsterdam, ik dacht: ‘Is dit een hoer?’ Bleek het Jeanne Roos te zijn geweest.’

Leven op stand

‘Ik werkte met plezier bij de krant. Ik heb lang een column geschreven, zo’n zestien jaar, eens in de twee weken op de Achterpagina. En toen dacht ik: ik ga een heel leuk boek schrijven, over het leven op stand. Het leven van de betere kringen in Nederland, sinds ongeveer de geboortedatum van mijn grootouders tot de Tweede Wereldoorlog.’

‘Ik was geweldig nieuwsgierig naar al die regels en gewoonten van vroeger, die manier van doen. Zoals je van je moeder leert dat je een handdoek éérst in de lengte moet opvouwen en dan twee keer in de breedte. Tenzij je kastplanken anders zijn – je had vrouwen die aan de wasserij vroegen hun tafellakens in een bepaalde maat op te vouwen. Dat soort dingen. Ik vind dat fascinerend.’

‘Sociale geschiedenis ging toen, in de jaren negentig, nog vooral over de arbeiders; aan de bovenlaag werd geen aandacht besteed, zeker niet op die sociologische manier. Misschien omdat historici dachten: ja, de elite, dat zijn wij zelf, waarom zouden we daar over schrijven? Is dat niet opschepperij?’

‘Ik vind het verzamelen van wetenswaardigheden leuk. Dienstmeisjes, bijvoorbeeld – wist je dat die rekenden op fooien? Als je een avondje bezoek had gehad dan stond je dienstbode bij de deur en die kreeg dan fooi van de gasten, “verval” heette dat. Vrouwen die zulke dingen nog hadden meegemaakt waren snel aan het uitsterven in die tijd.’

‘Zolderkamertjes zonder verwarming, waar de waskom ’s ochtends was bevroren. Mevrouw die de boterhammen telde, of zelf smeerde – margarine voor de meid, boter voor de mensen – omdat de meid te veel margarine zou gebruiken, verschrikkelijk. Het is niet allemaal koek en ei, dat verleden, maar heel erg interessant om te weten, vind ik. Juist omdat er zo veel veranderd is.’

Header: Ileen Montijn, foto Hans van den Bogaard