Bij een boom voor het Aalsmeerder Veerhuis, Sloterkade 21, is een buurvrouw druk in de weer met een schep en wat plantjes. De gevreesde monumentenbeschermer schreef op dit adres heel wat “kwaaie stukken”. Het enige nog bestaande veerhuis van Amsterdam (uit 1634) vormt al sinds 1965 het epicentrum van zijn activiteiten: door hem opgezette organisaties als de Vereniging van Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad en de stichting Diogenes, die bouwvallige monumenten koopt en restaureert, houden beneden kantoor. Daarboven woont hij zelf.

Brinkgreve – van huis uit medailleur en beeldhouwer - fulmineerde al jaren met de pen tegen het gebrek aan respect voor monumenten, voordat hij (nu 40 jaar geleden) zelf “een zekere vertrouwdheid” met het bouwvak opdeed. Hij was toen voorzitter van kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae. “We kregen aan het Rokin regelmatig bezoek van een man van Bouw- en Woningtoezicht, die rond stampte en steeds zei: ‘Dit gebouw deugt niet, voor geen cent!’” De man had gelijk.

“Onder dat gebouw van Arti zat nauwelijks een fundering, alleen wat restanten van 14de-eeuwse paaltjes. En in de loze ruimte boven het plafond lagen de elektriciteitsdraden gewoon tegen elkaar aan in het spinrag. Eén vonkje en binnen vijf minuten had het hele gebouw in brand gestaan.” Een grootscheepse restauratie volgde (1962-1964); Brinkgreve was er nauw bij betrokken. “Arti was mijn vuurproef. Je kunt wel mooie stukken schrijven, maar je moet ook weten hoe een fundering ruikt. Dat heb ik bij Arti geleerd.”

We fietsen door de Schinkelhavenstraat naar het Vondelpark (“een heerlijke entree naar de oude stad”) en via de P.C. Hooftstraat om het Rijksmuseum heen naar de Spiegelgracht. Daar keek Brinkgreve altijd even naar Prinsengracht 562-564, op de westhoek met de Spiegelgracht. De pandjes staan er nog steeds puik bij. Met dank aan Diogenes – én “de heren” van C&A.

Want toen het winkelpand van C&A op het Damrak in 1963 afbrandde, moest er een nieuw, modern gebouw komen, met onderdoorgang naar de Nieuwendijk. Maar daar stond een 18de-eeuws huisje met sierlijke kroonlijst en houten bekroning in de weg. C&A pleitte voor sloop. Een “kribbige” wethouder stak daar een stokje voor. Brinkgreve werd gepolst voor een oplossing: “C&A móest iets van mij, dus dat heeft ze wel wat gekost. Voor dat geld hebben wij toen deze huisjes gekocht, die in slechte staat verkeerden. Nummer 564 had een heel lelijk geveltje en dat hebben we verruild voor die 18de-eeuwse gevel van de Nieuwendijk.”

We rijden over de Prinsengracht richting de Egelantiersgracht om meteen de Eerste Egelantiersdwarsstraat in te gaan. Daar is het Claes Claeszhofje. Medio jaren zestig - in een tijd dat de gemeentelijke drang naar afbreken groot was - begeleidde hij de opzienbarende restauratie ervan. Na een vlammend artikel van zijn hand over de voorgenomen sloop van de Jordaan, kreeg Brinkgreve post uit het Braziliaanse São Paulo, van een Van Loon. Die stelde een bedrag beschikbaar om “ten minste een van die aardige oude huizen in de Jordaan te redden”. Brinkgreve ging te rade bij Ruud Meischke, hoofd Monumentenzorg. “Zijn collega’s van Stadsontwikkeling hadden een brede verkeersweg bedacht, dwars door een deel van de Jordaan. Meischke zei: ‘Egelantiersstraat 52 ligt strategisch. Als dat gekocht kan worden, kunnen ze daar niet doorheen.’”

Met Egelantiersstraat 52 (later het huis van tekenaar Opland) als uitvalsbasis werd stukje bij beetje het hele blok ‘veroverd’: het Claes Claeszhofje werd geschapen door samenvoeging van Anslo’s hofje in de Egelantiersstraat, waar alleen nog maar straatkatten woonden, en het aangrenzende Zwaardvegershofje in de Tuinstraat. In 1969 was de eerste vleugel klaar en reikte wethouder - later burgemeester – Wim Polak de eerste sleutel uit aan een studente van de Rietveldacademie. Brinkgreve: “Dat was de liefste burgemeester die ik heb gekend, met een ongelooflijk warme uitstraling. Het ging hem niet om de statistieken, maar om de mensen, die gelukkig waren omdat ze daar een woning hadden gevonden.”

Hoewel Brinkgreve en zijn medestanders met de actie Jordáád de gemeentelijke sloopplannen voor de Jordaan vakkundig torpedeerden (in 1972 verdwenen ze definitief in de prullenbak) is hij niet helemaal gelukkig met het eindresultaat. “Het Claes Claeszhofje was eigenlijk een soort pioniersproject en ik hoopte dat de gemeentelijke diensten dit voorbeeld zouden volgen. Helaas hebben de heren ambtenaren toch nog veel gesloopt. Er moest gebouwd worden, maar dat hoef je niet zo te doen dat je de bestaande verhoudingen bruskeert.”

Via de Westerstraat, langs de Noorderkerk en over de Brouwersgracht gaat het richting Herenmarkt. Daar, bij de restauratie van het in 1975 uitgebrande West-Indisch Huis, kreeg Brinkgreve wél alle medewerking van de gemeente. “Officieel was de lijn jarenlang: die oude stad; jammer, maar weg met die troep. De binnenstad moest een city worden, een zakencentrum, doorsneden met grote wegen. Maar het tij keerde. En ook krakers hebben daar bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage aan geleverd.”

Het West-Indisch Huis glinstert in een zonnetje. Dankzij onder meer een inzamelingsactie en hulp van een aannemer viel het gehavende pand destijds niet ten prooi aan “zwart geld en ander ongedierte”. De gereconstrueerde compagniezaal – waar in de 17de eeuw de bewindvoerders van de West-Indische Compagnie vergaderden – is nu een partycentrum. Van Brinkgreve mag het: de WIC-bestuurders lustten óók wel een slok.

Tekst: Marcella van der Weg
Foto: Han van Gool/Stadsarchief
Juni 2004

Geurt Brinkgreve (1917) kwam in 1943 naar Amsterdam. Hij was en is publicist, was van 1958 tot 1966 gemeenteraadslid, vormde samen met Ton Koot vijftien jaar een tweemanschap bij de Bond Heemschut en stond aan de wieg van vele initiatieven op het gebied van de monumentenzorg, zoals de actie Amsterdaad en de Maatschappij tot Stadsherstel. Het laatste grote project dat hij leidde was de restauratie van het Bethaniënklooster.