Route.jpg

Vanaf zijn huis beweegt David Barnouw zich al krap tien jaar naar het NIOD op Herengracht 380. Vandaag in T-shirt met een slogan uit de Eerste Wereldoorlog: ‘Start the war, Stop the press’; dat vindt hij wel passend als voorlichter van het NIOD. Dat hij in het voormalig Israëlietisch Meisjesweeshuis woont, is óók passend, niet alleen vanwege zijn werk, maar ook omdat hij bezig is met een boekje over de geschiedenis van het weeshuis en omdat zijn partner, journaliste Elma Verhey, over joodse wezen publiceert. Mede dankzij de huidige bewoners heeft het pand sinds februari 2003 zijn (gerenoveerde) gevelstenen terug; een paar “overgebleven” weesjes waren aanwezig bij de onthulling.

We zetten koers naar het “lelijkste plein van Amsterdam” (Mr. Visserplein) en knikken onderweg even naar de Dokwerker, “het ijkpunt voor goed en kwaad”. Hier begon tijdens Barnouws studententijd menige demonstratie, bijvoorbeeld tegen verwerpelijke regimes als dat van Pinochet. Verwerpelijk vond Barnouw ook het communisme, waar andere studenten juist weer mee wegliepen. “Die kregen hun orders van de CPN, een politieke partij! Dat vonden wij zo gek, konden ze zelf niet nadenken? Het communisme had een merkwaardige aantrekkingskracht op linkse intellectuelen.”

Wij steken de “Stalin Allee” (Weesperstraat) over, de Nieuwe Amstelstraat in. Daar wijst Barnouw naar het stuk tramrails voor het Joods Historisch Museum. “Mijn voorstel is hier een oude tram neer te zetten, het symbool van de Februaristaking. En die tram mag op 25 februari ook best éven op z’n kant, maar daarna moet ie metéén weer worden teruggezet. Want de tram lag destijds misschien wel als eerste plat; later werden de joden gewoon in trams van het GVB naar het Centraal Station afgevoerd. En daar werd gewoon voor betaald, een soort groepstarief.”

‘Dat beeld mag niet verstoord worden’

Via de Turfsteeg lopen we naar de Amstelzijde van de Stopera, waar we op de hoek even stilstaan bij de afwijkende straatstenen, die de plaats van het voormalige Joodse Jongensweeshuis markeren. Voor de onthulling in 1989 had Barnouw, als domineeszoon, voor het eerst van zijn leven een keppeltje op. “Hier is eigenlijk een cirkel rond, want dit weeshuis werd op dezelfde dag [10 februari 1943] ontruimd als ‘ons’ meisjeshuis. Terwijl ze dachten dat ze in die tehuizen veilig zouden zijn.”

In de Staalstraat passeren we op nummer 14 Ciné-qua-non Barnouws “lievelingswinkel”, die hem uitstekend bedient op het gebied van film en geschiedenis. Hier heeft hij onder meer ‘stills’ uit de Anne Frank-film van 1959 ‘gescoord’, waarin de familie Frank in het achterhuis vanachter de gordijnen een razzia ziet. “Dat is nooit gebeurd. Anne schrijft in haar dagboek dat ze een razzia ziet, maar het is heel duidelijk een droom.” Maar in de Verenigde Staten, waar Barnouw veel lezingen geeft, willen ze daar liever niet aan. “Mensen hebben een beeld van iets gekregen en dat beeld mag niet verstoord worden.”

Zo herinnert Barnouw zich ook nog een lezing in een buurthuis op de Prinsengracht, waar ter sprake kwam dat de boeren zich tijdens de Hongerwinter flink lieten belonen voor voedsel. “Die mensen impliceerden dat er piano’s en antieke kasten aan te pas kwamen. Dus ik vroeg of ze die piano’s soms zelf op hun fiets met houten banden naar die boeren hadden gefietst. Daar konden ze dan wel om lachen.”

Als student speelde Barnouw nog kortstondig (amateur)toneel in het Universiteitstheater in de Nieuwe Doelenstraat - het ‘inleeftheater’ uit die dagen bleek niet voor hem weggelegd. “We deden De Pest van Camus en moesten op de grond gaan liggen om die ziekte helemaal te doorleven. Na tien minuten riepen er al een paar dat ze vlekken kregen; ik had na een half uur nog niks.”

Op een steenworp afstand studeerde hij politicologie, in het Instituut van de wetenschap der politiek (UvA), Oudezijds Voorburgwal 187. Hij begon een jaar na de Maaagdenhuisbezetting, dus telde eigenlijk niet helemaal mee. Gelukkig waren er nog genoeg andere gebouwen te bezetten, zoals zijn eigen faculteit. Hij haalde de schade dan ook dubbel en dwars in. Hij was vóór meer historische stof en tegen verkiezingsanalyses – dat was maar kleinburgerlijk gedoe. Hij studeerde ook af op een historisch onderwerp: de organisatie van het bedrijfsleven tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Collaborateurs als studieobject

Bij het Rokin wuift Barnouw nog even naar het Allard Piersonmuseum, voorheen De Nederlandsche Bank en in die hoedanigheid werkplek van NSB-politicus Rost van Tonningen, een van zijn studieobjecten. “Ik vind collaborateurs interessanter dan verzetsmensen. Er komen vreemde troepen je land binnen en die ga je helpen! Zoiets vraagt om een verklaring. Het verzet spreekt veel meer vanzelf.”

We passeren de boekenmarkt en stuitten op de Heisteeg, het “Suezkanaal” tussen de cafés Hoppe en De Zwart. “Dat stak je niet over. Al die rechtse ballen bij Hoppe.” Tegenwoordig verlaat Barnouw De Zwart voor het zó laat wordt dat de drank tot allerlei onverkwikkelijks leidt. “Sommige mensen hebben echt een verbod. Er is ooit een zeekapitein de toegang ontzegd, omdat hij dwars door de mensen heen liep. Op zijn schip was hij gewend dat de mensen voor hem opzij gingen, maar dat deden ze hier niet. Hij heeft nog wekenlang troosteloos voor de deur rondgelopen.”

We naderen het pronkerige pand van tabaksplanter en “ongelooflijke patser” Jacob Nienhuys, dat tegenwoordig onderdak biedt aan het NIOD. In de hal is een kleine tentoonstelling gewijd aan verzetsheld Gerrit van der Veen, mét een gebeeldhouwd zelfportret uit 1934. Barnouw, bij wijze van spreken nog nat achter de oren, bood zelf in 1979 zijn diensten aan bij Oorlogsdocumentatie. “Daar zeiden ze: ‘Dat komt goed uit, want Loe de Jong gaat weg. Ik had nog zoiets van: ‘Nou, die baan hoef ik niet gelijk,’ maar door zijn vertrek schoven alle functies op.”

Toen Otto Frank in 1980 de geschriften van zijn dochter naliet aan het NIOD was dat van grote invloed op Barnouws leven. Hij redigeerde mede een wetenschappelijke uitgave van Annes dagboeken en vertoeft sindsdien als Anne Frank-deskundige veel in het buitenland. En dat terwijl hij het dagboek aanvankelijk niet had gelezen. “Het leek me zo’n meisjesboek en dat is het ook, met die menstruatieproblemen en zo’n teneur van papa is lief en mama begrijpt me niet.” Barnouw interesseert zich dan ook vooral voor Anne Frank als naoorlogs fenomeen. De ‘Anne-Frank-industrie’ noopt wat hem betreft tot een kritische blik op onze omgang met het verleden.

Tekst: Marcella van der Weg
Foto: Doriann Kransberg/Stadsarchief
September 2006