De snode oplichterijen van Pieter Pergerrits
De rijkste inwoner van Purmerend bleek in de jaren 1740 een gewetenloze oplichter. Pieter Pergerrits ontkwam aan justitie en werd in Denemarken in de adelstand verheven.
Op 13 augustus 1746 verscheen in de Amsterdamse Saturdaegse Courant een opsporingsbericht voor een zekere Pieter Pergerrits. De hoofdofficier van justitie van Purmerend loofde een beloning uit van maar liefst duizend gulden aan degene die deze 35-jarige voortvluchtige in de kraag wist te vatten. Pergerrits werd gezocht voor zijn ‘Godvergeeten wyze’ van handelen in ‘valsch gefabriceerde en gefalsifiseerde’ obligaties en valse notariële aktes, ter waarde van zo’n 500.000 gulden – omgerekend zo’n 5,4 miljoen euro.
Volgens het signalement was Pergerrits vrij lang en tamelijk gezet van postuur, met een bleek, ietwat pokdalig gezicht. Verder droeg hij vaak een witte of grijze allongepruik met krullen tot op zijn schouders en een grijs kostuum, soms bezet met goudmetaalkleurige ‘Pinsbekke knoopen’.
Ook in de 18de eeuw spraken grote fraude- en oplichtingszaken sterk tot de verbeelding. Meer dan een week voordat de opsporingsberichten in de kranten verschenen, adverteerde uitgever Jan Wigmans te Harderwijk dat bij hem een boekwerkje gedrukt was over deze Pergerrits, getiteld De Vlugtende Banqueroetier, (...) zynde het korte levens-bedryf met derzelver snode bedriegeryen [van] Pieter Pergerrits, geweesene brouwer in de brouwery de Spaad, tot Purmerent.
669.000 gulden
De anonieme auteur had voor het schuitenpraatje gekozen, een populair genre waarbij fictieve passagiers in de trekschuit tussen Purmerend en Hoorn tijdens het roken van een pijpje de tijd doden met roddels over actuele en politieke zaken. De schrijver van De Vlugtende Banqueroetier was goed op de hoogte van de malversaties van Pergerrits. Voor acht stuivers lezen we niet alleen veel over zijn levenswandel en hoe hij in ‘snode bedriegeryen’ verzeilt, maar ook hoe hij zijn eigen familie te schande maakt.
Het vlot geschreven werkje werd door het publiek zeer goed ontvangen en ook in Amsterdam veel gelezen. Op 1 september 1746 verscheen daarom een tweede deel, getiteld De Ontslipte Brouw-Slang met onder meer een Graffschrift in Digtmaet als hy deeze Waereld verlaet. Ook deze keer koos de auteur, nu met de initialen A.D.E., voor het genre van het praatje, maar deze keer vindt dat plaats in een voornaam logement in Purmerend. Daar komen enkele bekenden uit het vorige deel elkaar weer tegen en worden de laatste nieuwtjes besproken.
Blijkbaar waren er nieuwe ontwikkelingen gaande. Van sommige gedupeerden zijn de namen bekend; in totaal worden er zeventien in Amsterdam genoemd, veelal vrouwen, met een gezamenlijk verlies van 359.000 gulden. Zo lezen we dat ‘Mevrouwe de Wed. W. 68.000 gulden’ had verloren en ‘Myn Heer J.T. 12.000 gulden’. Op basis van andere bronnen weten we dat de eerstgenoemde weduwe De Wilhem is, en de tweede Jacob Tiewelen. De laatste kwam uit een adellijk geslacht, was lakenhandelaar en directeur van de Levantse Handel. Hij woonde aan de Leidsegracht.
Verder blijkt dat Pergerrits in Utrecht voor nog eens 90.000 gulden heeft gefraudeerd, in Haarlem voor 80.000 en in Edam voor 10.000 gulden. Ook de Joodse gemeenschap in Amsterdam blijkt hard getroffen te zijn, met een gezamenlijk verlies van 130.000 gulden. De totale som aan gefraudeerde gelden bedroeg maar liefst 669.000 gulden – veel meer dan het bedrag dat de officier in zijn opsporingsbericht noemde.

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeWalvisvaart en zwendel
Pieter Pergerrits werd op 7 augustus 1707 te Oostzaan geboren als zoon van een gelijknamige koopman en handelaar in obligaties, alsmede kerkmeester van Oostzaan. Na diens dood nam zijn moeder de obligatiehandel over. In 1732 droeg zij die weer over aan haar zoon, die nog in datzelfde jaar een nieuw huis in Purmerend liet bouwen. Twee jaar later trouwde hij met de 20-jarige Anna Adriaans de Lange uit De Rijp, dochter van een vermogende reder van walvisvaarders. Het echtpaar kreeg acht kinderen, waarvan er drie al op zeer jonge leeftijd overleden.
Privé en zakelijk ging het Pergerrits voor de wind. Al snel was hij eigenaar van een bierbrouwerij en een jeneverstokerij en kocht hij een buitenplaats in de Beemster. In 1735 was hij tevens namens Purmerend directeur van de Groenlandsche Walvisvaart en rustte in daaropvolgende jaren verscheidene walvisvaarders uit. Verder kocht hij onroerend goed in verschillende steden, onder meer in Amsterdam. Ook in bestuurlijk opzicht klom hij op en werd schepen van Purmerend. In 1742 was Pergerrits daar de rijkste inwoner. Zijn huis aan de Papenstraat was een van de fraaiste en kostbaarste van de stad.
Een makkelijk heerschap was hij blijkbaar niet, want hij raakte voortdurend in conflict met zijn collega’s en werd zelfs enige tijd verbannen uit de stad. Daarna vergaarde hij zijn fortuin door zwendel met waardepapieren. Al snel kwamen de eerste malversaties aan het licht. Uit een bewaard gebleven schuldbekentenis van Pergerrits, opgesteld voor de gedupeerde Jacob Tiewelen, blijkt dat hij op 27 mei 1743 een vervalste obligatie voor 14.000 gulden aan Tiewelen heeft verkocht. Op 2 juni 1744 lost Pergerrits 2.000 gulden af, zodat een schuld resteert van 12.000 gulden. In 1746 volgde een proces, vanwege manipulaties met vervalste obligaties. Maar voordat het vonnis was uitgesproken, was hij het land al ontvlucht.
Als succesvol oplichter moet Pergerrits wel over bepaalde kwaliteiten hebben beschikt: hij was innemend, welbespraakt en bezat veel overtuigingskracht. Hij zal de charismatische uitstraling hebben gehad van een eerbaar en alom gerespecteerd burger en gezagdrager te Purmerend. In veel akten staat dan ook zijn ambt als schepen vermeld.
Deense edelman
De transacties van Pergerrits hebben sporen nagelaten in vele tientallen akten in de notariële archieven van Amsterdam. Het merendeel bestaat uit transporten van obligaties, verkoop van losrentebrieven en leningen op onderpand, soms voor zeer hoge bedragen. Veruit het grootste deel van deze stukken is door notaris Godefridus Schaak opgemaakt, die kantoor hield in de Kalverstraat. Een andere notaris, bij wie Pergerrits veel waardepapieren passeerde, was Jan Ardinois op het Singel.
In de zomer van 1746 werd de grond in Nederland te heet onder zijn voeten. Pergerrits vluchtte met zijn illegaal verkregen kapitaal naar Denemarken. Volgens de schuitpraatjes had hij zijn vrouw niet over de voorgenomen vlucht geïnformeerd, want toen hij heenging zei hij tegen haar: ‘Dag wyf over twee dagen kom ik weer.’ Ook zou hij zijn moeder hebben bestolen, die hem een ijzeren kist met daarin haar spaargeld en effecten in bewaring had gegeven. Toen eenmaal duidelijk was dat hij was gevlucht namen zijn kinderen de naam van hun moeder aan. De boedel van Pergerrits werd in december 1746 geveild.
In het opsporingsbericht in de Saturdaegse Courant wist de officier nog te melden dat de meesteroplichter via Friesland gevlucht was naar Altona, nabij Hamburg. Vandaar belandde Pergerrits in Denemarken. Daar kocht hij in 1749 voor 30.000 rijksdaalders het landgoed Buderupholm te Buderup in Jutland met een bijbehorende zeepfabriek. Een jaar later werd hij door de commissaris van de Deense koning voorgedragen voor verheffing in de adelstand.
Pergerrits had inmiddels de achternaam van zijn vrouw aangenomen en ging nu door het leven als Pieter de Lange van Bergen. Nadat nog wat zakelijke regelingen met de verkopers van het landgoed waren afgehandeld, werd hij op 21 juli 1752 bij besluit van Koning Frederik V in de Deense adelstand verheven. Pieter Pergerrits alias De Lange van Bergen, Deens edelman, overleed in 1757 op zijn landgoed in Jutland en werd in het nabijgelegen kerkje begraven.
De geschiedenis kreeg tweeëeneenhalve eeuw later nog een staartje. Op grond van de verheffing in de Deense adelstand werden bij Koninklijk Besluit in 1996, 1997 en 1998 verschillende afstammelingen van Pieter de Lange bij de Nederlandse adel ingelijfd. De oude Nederlandse adel betoonde zich hevig verontwaardigd: dat nazaten van deze gewetenloze meesteroplichter het predicaat jonkheer of jonkvrouw mochten voeren was een schande.

Delen: