De Schellingwouderbreek en de Allerheiligenvloed 1570
Allerheiligenvloed, de nacht van 1 op 2 november 1570. De Schellingwouderbreek ontstaat als de Waterlandse Zeedijk bij het gelijknamige dorp doorbreekt. Na de zwaarste stormramp ooit blijft een meertje achter.
Op de eerste dag van november 1570 – Allerheiligen – stak er een storm op uit het noordwesten “met zoo fel een bulderen [...] dat weenigh dyken oft sluyzen, daar men zich teeghens zulk geweldt meê waapent, den stoot konden uitstaan”. Zo beschrijft Pieter Cornelisz. Hooft in zijn Nederlandsche Historien (1642) het geweld van de Allerheiligenvloed. Een menigte mensen werd “in ’t bedde verrast”, dieren verdronken in hun stal of op het veld, de veenweiden werden kapotgeslagen, complete huizen “van hunne plaatsen versleept, en elders aangezet”. Toen de wind ging liggen “was ’t een’ deerlyke vertooning”, schrijft Hooft: “mannen, wyven, kinderen verstyft van kouwde, verslenst van ’t nat, flaauw van honger, mat van worstelen met de doodt”, drijvend op balken en strobalen. Anderen zaten op daken, hooibergen, mesthopen of in de toppen van bomen “en riepen de genaade Gods en hunner eevennaasten aan”. De storm hield twee etmalen aan, waarna het reddingswerk op gang kwam: “Toen toogh men uit, met schouwekens, praamen, en andere ondiepgaande schuyten, om eerst de leevenden, daarnaa de lyken te visschen...”
Met een stormvloedhoogte van vier meter boven NAP was deze Allerheiligenvloed de hoogste aller tijden in Nederland. De Watersnoodramp van 1953 bleef daar met 3,75 meter nog ruim onder. De catastrofe was enorm. Op 18 november constateerden de Staten van Holland “de inundatie van bijna gheheel Hollandt”. De Diemerdijk tussen Muiden en Amsterdam was bezweken, “zulx daar wel twaalf oft dertien gaaten in waaren”, aldus Hooft, en heel Amstelland stond onder water. Ook bij Schellingwoude was de dijk bezweken. Het kolkende water sleet achter de dijk een diep gat uit en daar ontstond een meertje, de Schellingwouderbreek. Toen de dijk was hersteld, bleef dat meertje achter. Er was geen geld om het te dempen of droog te malen.
Onderhoud
Schellingwoude bestond al in 1276 en vormde aanvankelijk samen met Buiksloot en Durgerdam een ‘ban’, een bestuurlijke eenheid. Schellingwoude was het hoofddorp, waar ook recht werd gesproken. Buiksloot en Schellingwoude raakten in 1514 van elkaar gescheiden door een breuk in de dijk. In 1516 herstelde de ban Zunderdorp die dijk en stichtte daar Nieuwendam.
Herstel van een dijkdoorbraak was sinds mensenheugenis in Waterland de verantwoordelijkheid van alle ‘ingelanden’, de grondbezitters en de pachters binnen de dijk. Dijkonderhoud daarentegen ging volgens het stelsel van ‘verhoefslaging’: boeren met land aan de dijk hadden ‘dijkplicht’: zij moesten hun deel van de dijk op hoogte en sterkte houden. De dijkplichtigen hadden wel het recht om het land dat buiten de dijk aanslibde in te polderen of af te graven voor eigen gebruik, bijvoorbeeld voor dijkonderhoud. Dit systeem leidde tot grote verschillen in de kwaliteit van die zorg.
Waterland en het gebied rond de IJ-oevers waren in 1568 het toneel van oorlogshandelingen tussen Spanjaarden en geuzen. Schellingwoude, Ransdorp en de andere dorpen wierpen schansen op tegen de piraterij van de geuzen die later, toen de Waterlanders partij kozen voor de Opstand, tegen de Spaanse troepen werden gebruikt. Voor de schans bij de Schinkelhoek bij Schellingwoude was veel grond nodig geweest en die was ‘voordijks’ gewonnen. Het buitendijkse land beschermde de dijk echter tegen de golfslag van de zee en het afgraven van die grond maakte de dijk extra kwetsbaar – met rampzalige gevolgen.
Alva
Na de ramp van november 1570 gingen veel dijkplichtigen failliet. Hun bouwland was weggespoeld of onvruchtbaar geworden, hun vee was verdronken. De burgers van Schellingwoude waren zo ontredderd dat ze een beroep moesten doen op de overheid. Op 3 december gaf koning Filips II alle dijkgraven, heemraden en anderen in het Noorderkwartier de machtiging om – tegen een vergoeding – schepen en schuiten te vorderen.
Buitendijks mochten zoden worden gestoken voor het herstel van de dijk, maar bij Schellingwoude lag er geen grond meer.
In Waterland vroegen de steden Monnickendam en Purmerend en de dorpen Purmerland en Ilpendam ontheffing van de verplichting om mee te betalen. Ze hadden de handen vol aan het herstel van hun eigen binnendijken, zeiden ze, en ze beriepen zich op oude privileges. Landvoogd Alva zou tegen deze ingelanden hebben gezegd: “Haalt uwe vrijbrieven voor de dag, en legt ze op de oever tegen de zee aan, als deze het allerverbolgenst is; indien zij dan de golven kunnen afweren, zult gij vrijdom genieten, anders zult gij met de anderen moeten arbeiden of betalen.” Herstel was immers een gemeenschappelijke opdracht, te financieren door het hele gebied. Maar dat was niet voldoende, vonden de Schellingwouders. Eigenlijk moest het hele stelsel op de schop.
Ondertussen woedde de oorlog. In 1572 was vrijwel heel Waterland overgegaan naar de Opstand. Tussen Schellingwoude en de Paardenhoek werden wrakken in het IJ afgezonken om de schepen van de ‘Spaanse’ Amsterdammers de weg naar de Zuiderzee te versperren. De Spanjaarden trokken in augustus 1573 het gebied binnen om de orde te herstellen. De schansen van Schellingwoude, Ransdorp en Durgerdam bleven aanvankelijk nog in bezit van de geuzen, maar op 14 september opende stadhouder Maximiliaan van Bossu vanaf het IJ de aanval op Schellingwoude, terwijl soldaten onder leiding van Jan Sz. Rol over de landzijde aanvielen. De opstandelingen sloegen op de vlucht. Pas in oktober keerden de kansen: toen versloegen de geuzen op de Zuiderzee de vloot van Bossu bij Wijdenes. Heel Waterland ging nu definitief over ‘naar de Prins’. Amsterdam volgde pas vijf jaar later.
Gemor
Kort na 1570 volgden nieuwe watersnoden in 1577, 1579 en 1580. Weer vielen er gaten in de zeedijk, weer liep Waterland onder. De verarmde Schellingwouders kregen het onderhoud niet op orde en tekenden verzet aan bij het Hof van Holland. Het stelsel van ‘verhoefslaging’ was onredelijk, betoogden zij: ook de Waterlanders die zich bezighielden met handel of zeevaart hadden belang bij een solide dijk, zij dienden dus ook aan het onderhoud bij te dragen. Bovendien zou de veiligheid verbeteren als het onderhoud een gezamenlijke taak was.
In april 1581 vaardigde de nieuwe landsheer, Willem van Oranje, een ordonnantie uit waarin hij vaststelde dat Waterland door “quade reparatie” was ondergelopen en de Waterlanders opriep gezamenlijk de kosten van het herstelwerk te dragen. De ingelanden kregen opdracht met aarde “het ingebrooken gadt” van de Schellingwouderdijk te vullen, zodat die weer even breed en hoog zou zijn als de dijken van Durgerdam en Nieuwendam. Morrend ging iedereen aan de slag.
In lijn met de traditie bepaalde de prins ook dat na herstel van het gat de onderhoudskosten gewoon weer voor de dijkplichtigen in Schellingwoud waren. Bij inspectie na de oplevering bleek het Schellingwoudse deel van de dijk het kwetsbaarst te zijn. De dorpsbewoners zagen de volgende storm alweer aankomen en zetten hun protest door, bij de Staten van Holland: gezamenlijk onderhoud van de zeedijk moest de standaard worden. Die strijd zouden de Schellingwouders nog bijna een eeuw voeren.
Kerkkist
In 1589 braken de Schellingwouderdijk en de Kinseldijk wéér door. Ook nu ontbrak de politieke wil om het stelsel te wijzigen; in 1610 herhaalde zich dat allemaal nog eens. De twee steden en de meeste dorpen in Waterland bleven vasthouden aan het oude stelsel, en de Staten verwezen de Schellingwouders steevast naar het Hof van Holland. Het Hof gaf hen eindelijk gelijk in 1658, toen de dorpsregenten daar nogmaals tegenover de magistraten van de steden en dorpen in Waterland stonden.
Een jaar later vonniste ook de Hoge Raad ten gunste van Schellingwoude. In december viel het besluit tot de definitieve ‘gemeenmaking’ van de Waterlandse Zeedijk. De kosten moesten voortaan worden verrekend met het bezit, het inkomen en de belastingopbrengst van alle partijen in het gebied. De vlag kon uit. Op de kerkkist van Schellingwoude kwam een versje te staan: Schellinghwoud heeft over vyftich Jaer gestreeden/ Tegens Ses dorpen en twee Steden/ De gemeendyck versocht en van Hof vercregen/ Int jaer Sestienhondert Vyftich en negen.
De steeds grootschaligere organisatie van de waterstaat leidde tot een steeds betere verdeling van de macht van steden en dorpen, maar over de kosten van zoden en paalwerk werd nog generaties lang gesteggeld. In 1916 braken de dijken opnieuw. Ook toen lag de schuld bij gebrekkig onderhoud en een verbrokkelde organisatie. Pas in 1936 gingen de kleine ‘bannen’ op in het Hoogheemraadschap Waterland.
KADER
Het park rond de Schellingwouderbreek is rond 1960 aangelegd. Sinds 2010 vormen vijver en park één geheel met het nieuwe, gelijknamige park. In 2020 hebben de Vrienden van het Schellingwouderbreekpark bij de Volendammerweg een gedenkteken geplaatst, dat verwijst naar de ontstaansgeschiedenis van de breek. Precies 450 jaar na de Allerheiligenvloed.
JEANNETTE VAN DER STELT IS AUTEUR VAN SCHELLINGWOUDERBREEK 1570-2020. VOOR DIT ARTIKEL IS OOK GEBRUIKGEMAAKT VAN HET BOEK SCHELLINGWOUDE, LEVEN OP DE SCHEIDING VAN WATER EN LAND (STICHTING HISTORISCH CENTRUM AMSTERDAM-NOORD).
September 2021
Beeld: Kaart van Schellingwoude door Bart Simonsz., ca. 1590. ‘Schellinwoudt’ met kerkje en huizen aan de dijk, links daarboven de ‘Grote Breeck’. NOORD-HOLLANDS ARCHIEF
Delen: