De lutheranen: Veilig op een eigen school

In de jaren tachtig van de negentiende eeuw richten Amsterdamse lutheranen een eigen lagere school. De school is een succes en de lutherse gemeente met haar prominente Amsterdammers wordt  steeds zichtbaarder in de stad.  

De nieuwe Wet op het Lager Onderwijs van 1878 bepaalt dat de overheid voortaan alleen neutraal openbaar onderwijs zal subsidiëren. Godsdienstig onderwijs moet voortaan door de religieuze organisaties zelf worden bekostigd. De wet maakt veel gelovigen nerveus, want niet elk kerkgenootschap kan zich de bouw van eigen scholen veroorloven. Een volkspetitionnement georganiseerd door de protestantse voorman Abraham Kuyper kan de wet niet voorkomen. Daarom nemen de lutheranen in Amsterdam in 1879 het initiatief tot de oprichting van een eigen lagere school. 

Nederland heeft sinds 1791 twee lutherse Kerken: de Evangelisch-Lutherse en de meer orthodoxe Hersteld-Lutherse. Het zijn vooral de laatsten die zich zorgen maken. Het Stadsarchief bewaart een petitie met 420 handtekeningen van hersteld-lutheranen, die bang zijn dat hun kinderen te veel beïnvloed zullen worden op een andere protestantse school. De identiteit en omvang van hun gemeente staan op het spel; steeds meer lutheranen nemen bij hun huwelijk de godsdienst van hun partner over. En dus wil men een eigen school. Basisonderwijs is immers hét moment voor identiteitsvorming. In veilige afzondering kan de invloed van andersdenkenden geweerd worden en de gemeenschappelijke identiteit versterkt.  

Eind 1879 reageert de kerkenraad positief, maar vraagt zich af hoe het financieel zit, want zo’n school kost geld. De raad besluit haar ‘zedelijke’ steun te geven zolang de inzameling niet ten koste gaat van de andere lutherse fondsen: armenfondsen, de diaconie (die de zondagsscholen organiseert), het onderhoud van kerken, et cetera. Op 18 april 1880 komt het oprichtingscomité bij elkaar en stelt statuten voor de nieuwe Vereniging ‘Luther’ op, die de kerkenraad gewijzigd goedkeurt. Nog geen maand later komt de raad echter op haar besluit terug, met de mededeling dat zij de werkzaamheden ‘der Vereeniging zelfe overlaten’. Vanaf dat moment verandert de toon van het gesprek tussen het comité en de kerkenraad. 

Ontdek Ons Amsterdam

Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?

Abonneer je Arrow right Geef cadeau Arrow right

Spaarbankboekje 

Tot groot ongenoegen van de laatste is dominee Karel Scharten, die namens de raad de gesprekken leidde, adviseur van de Vereniging. Scharten is geen gemakkelijke man, maar hij is expert op het gebied van onderwijs en bereid ‘de broeders voor te lichten en in den arbeid naast hen te staan’. Hij wordt zelfs voorzitter van de Vereniging. Scharten schrijft aan de kerkenraad dat hij het besluit van de raad ‘met groote bevreemding en diepe smart’ heeft gelezen. Hij begrijpt niet waarom zij niet ingaat op uitnodigingen om de vergaderingen bij te wonen. De Vereniging besluit niet langer te wachten. De oorspronkelijke statuten, dus zonder de wijzigingen van de kerkenraad, worden ingediend bij de regering. Een gedurfde prestatie, gezien de autoriteit en het prestige van de kerkenraad.  

Intussen krijgt de Vereniging steun van een invloedrijke organisatie: het Luthersch Genootschap voor In- en Uitwendige Zending, kortweg ‘Genootschap’. Een buitenkerkelijke organisatie van invloedrijke lutherse Amsterdammers, die beloven de Vereniging te helpen. Daarna komt de financiering goed op gang. Zo organiseren een aantal dames uit aanzienlijke families – Van Lennep, Sillem, Insinger en Van Loon – een bazaar om door de ‘verkoop van handwerken of andere voorwerpen’ geld in te zamelen.  

Er wordt veel gedoneerd voor de bazaar: ‘een mooie plant’ en een ‘met zilver gemonteerde antieke pijp’. Een lutherse zuster geeft gouden sieraden, een ander een pepermuntdoosje, een vingerhoed en een ring, een derde haar spaarbankboekje, ‘groot 25 gulden’. Weer anderen organiseren zich in de zogenaamde Stuiververeniging, die er op uit gaat om ‘bij de kleine luyden’ wekelijks of maandelijks giften in te zamelen.  

De inzameling slaagt. Uiteindelijk vullen de heren Sillem en Egidius, beiden lid van het Genootschap, het bedrag aan tot 15.000 gulden. John Sillem is medefirmant van het bekende bankiershuis Hope & Co en Egidius is koninklijk consul-generaal van Zweden en Noorwegen. Zijn dochter Thora van Loon-Egidius wordt in 1897 door koningin-regentes Emma – die van huis uit ook luthers is – tot dame du palais van koningin Wilhelmina benoemd. Door de schenking kan de Vereniging in 1886 overgaan tot het huren en verbouwen van een achterhuis op de Prinsengracht 357. 

Schitterend bewijs van particulier initiatief 
Op 2 september 1886 is het tropisch warm wanneer daar de vlag wordt uitgehangen en leerlingen, onderwijzers, bestuursleden, ouders en andere belangstellenden zich verzamelen voor de opening. ‘Door de groote wijdgeopende deuren, een koetspoort gelijk, kwam men in een breede gang en daarna op een groote binnenplaats, die met planten was versierd. […] In het benedenlokaal hadden zich een negentigtal kinderen verzameld, de toekomstige scholieren, terwijl op de plaats een linnen tent was opgesteld.’  

Voorzitter Sillem spreekt een openingswoord en heet de wethouder van onderwijs Warner Willem van Lennep (zijn zwager) hartelijk welkom. Deze wijst in zijn toespraak op de ‘broederlijke samenwerking’ en noemt de school ‘het schitterend bewijs van particulier initiatief’. Na alle formaliteiten worden de kinderen getrakteerd op krentenbrood en warme chocolademelk.  

De eerste directeur is Johann Heinrich Brockmann. Hij woont in de Lindenstraat in de Jordaan, is lid van het Genootschap en klimt op van hulponderwijzer tot hoofd van de nieuwe lutherse school. Hij is verantwoordelijk voor het opstellen van een leerplan, de omvang van de klassen, schooltijden, vakanties en hij bepaalt welke boeken worden gebruikt. Het Genootschap geeft het lesboek Bijbelsche Geschiedenis voor Catechisatie, School en Huisgezin uit, dat Brockmann op de school introduceert.  

Onderwijzeres van het eerste uur is Maria Hendrika Strube, de jongste uit een typisch hersteld-lutherse bakkersfamilie, strenggelovige emigranten uit Duitsland die de schoolpetitie ook ondertekend hebben. Ze trouwt de vermogende architect Carel Bögeholtz, die naast de aanbouw van de school ook het imposante Lutherse Diakonessenziekenhuis bij het Vondelpark zal ontwerpen. Op haar verjaardag trakteert ze haar armere neefjes en nichtjes op een dagje in de speeltuin Schinkelhaven aan het begin van de Amstelveenseweg.  

Het aandeel vrouwen in het lager onderwijs neemt in deze periode sterk toe, omdat de nieuwe Onderwijswet de klassen verkleint en de salarissen van onderwijzers verhoogt. Maria maakt dankbaar gebruik van de veranderende verhoudingen en de emancipatiegolf van de jaren 1880. Strube en haar familie hebben een flinke financiële inspanning over voor haar opleiding tot (hulp-)onderwijzeres. 

Openluchtschool 
Het duurt niet lang tot de lutherse school uit haar voegen barst. Naast de eerste honderd leerlingen staan er in 1887 dertigleerlingen op een wachtlijst. Een aanliggend pand wordt gehuurd en verbouwd, zodat plaatsing van nog eens negentig leerlingen mogelijk wordt. De school wordt verder gebruikt voor bijeenkomsten van het Genootschap en lutherse vak- en jongerenorganisaties. Jonge lutheranen ontmoeten elkaar daar. 

In 1884 schrijft historicus en wijnhandelaar D.C. Meijer jr. in De Gids dat zijn mede-lutheranen niet echt een eigen identiteit hebben om zich ‘als zoodanig op den voorgrond te plaatsen’. Maar door de oprichting van jongerenorganisaties en luthers diaconessenwerk, en actieve bijdragen aan nationale herdenkingen van bijvoorbeeld Hooft, Multatuli en Bredero stellen Amsterdamse lutheranen zich in de jaren 1880 meer op de voorgrond. De oprichting van de school past in die ontwikkeling. 

De invloed van de school blijkt als oprichters en leerlingen een voorname rol gaan spelen in de ontwikkeling van het luthers leven in Amsterdam eind 19de eeuw. Zo zijn zij betrokken bij de oprichting van lutherse vakorganisaties en het diaconessenwerk dat in 1898 zijn bekroning krijgt met een eigen ziekenhuis aan het Vondelpark. 

Niet lang na de eerste beginnen de lutheranen dankzij een legaat van de familie Borski-Sillem nog een school: de Melanchthonschool. Deze opent in 1892 op de Nieuwe Herengracht 119 en verhuist later naar Rapenburg 51. De Prinsengrachtschool verhuist begin 20ste eeuw naar de Nicolaas Beetsstraat. In 1931 laat de Schoolvereniging Luther nog een derde school bouwen in de Uiterwaardenstraat, als onderdeel van het nieuwe Plan Zuid, een openluchtschool die in 1933 haar deuren opent.  

In 1968 gaan alle drie de scholen op in het oecumenisch onderwijs, maar eind 19de eeuw bleken ze vooral een vliegwiel te zijn voor een oplevende, lutherse identiteit in Amsterdam. 

Beeld: Op het midden van de foto is Prinsengracht 357 te zien, bekijk de foto uit 1920 in de Beeldbank van Stadsarchief Amsterdam

Peter Paul Kleinlooh

November 2021

Delen:

Buurten:
Centrum
Dossiers:
Onderwijs
Editie:
November
Jaargang:
2021 73
Rubriek:
Verhaal
Tijdperk:
1800-1900