Altijd opgewekt, meestal zacht, soms keihard klonk er muziek uit de luidspreker vanaf de buitengevel van platenwinkel De Draaitafel op de Lindengracht. Van negen uur ’s morgens tot zes uur ’s middags. De muziek was bedoeld om klanten te trekken. Met succes. De zaak was een drukbezocht ontmoetingspunt voor liefhebbers in de van oudsher zang- en danslustige Jordaan. Ze kwamen er om singles en elpees van hun favoriete sterren en kaartjes voor evenementen te kopen. En om in levenden lijve accordeonist Johnny Meyer of vocalisten als Louis Noiret, Willy Alberti, Johnny Jordaan en andere coryfeeën te ontmoeten, die tot de entourage van de zaak behoorden. Tussen de middag dansten meiden van de naburige dropfabriek Venco er op de stoep. De Draaitafel was veel méér dan zomaar een platenwinkel.

Eigenaar Ger Bruggeman was begonnen als handelsreiziger voor de platenmaatschappij Bovema. Toen de breekbare 78-toerenplaat geleidelijk werd vervangen door de lp op 33 toeren (een vooruitgang: van zes naar circa twintig minuten per plaatkant, hifi-kwaliteit), voorzag hij direct de grootse toekomst die de nieuwe geluidsdrager tegemoet ging. Hij durfde zijn vaste baan op te geven en stortte zich op het ongewisse avontuur van het vrije ondernemerschap. In 1951 opende hij De Draaitafel, naast ’t Gruttertje, waar uitsluitend bonen en erwten werden verkocht. Bruggeman had het commerciële succes voor het product dat hij in zijn speciaalzaak ging verkopen goed ingeschat. Al snel bloeide de platenbranche op, dankzij de verbeterde techniek en de komst van de lp.

De winkelier verscheen in jury’s bij talentenjachten (verkiezingen van het Nederlandse equivalent van Elvis Presley, Cliff Richard of Pat Boone waren zeer populair), altijd tuk op het ontdekken van gouden stemmen, waar hij dan zijn voormalige werkgever op attendeerde. Zelf was hij als hartstochtelijk operaliefhebber nimmer te beroerd om een afbetalingsregeling te treffen met verwante zielen die de voor die tijd peperdure cassettes (tussen de f 80,- en f 100,-) met vier of vijf lp’s vanMadame Butterfly of La Bohèmekwamen aanschaffen. Wie een plaat cadeau deed, kon hem door Bruggeman laten verzegelen met een Draaitafel-sticker. Proefluisteren was mogelijk met een koptelefoon in een van de drie geluidsdichte cabines waar een pick-up stond. Rond kerstmis ging de aankoop mee naar huis in een feestelijke zak, bedrukt met de naam van de firma.

Jordaanfestival

Bruggeman ontpopte zich tot een drijvende kracht achter de organisatie van het jaarlijkse Jordaanfestival. Hij schreef teksten voor de revue, die als vast onderdeel van de traditie in gebouw De Palm werd opgevoerd, maar het trotst was hij op zijn activiteiten als promotor van het Jordaanlied. Het succes in 1954 van Louis Noiret met de mega-hit Bij ons in de Jordaan smaakte naar meer. Onder auspiciën van het label His Masters Voice organiseerde Ger Bruggeman in het vroege voorjaar van 1955 een zangconcours voor uitsluitend “echte Jordaners die de weg naar de vocale roem nog niet vonden en hun stem meestal voor privégebruik op privéplaatsjes bewaren”. Gegadigden dienden zich op te geven bij De Draaitafel. De winnaar mocht een plaatje maken.

Na drie voorronden in het Roothaanhuis op de Rozengracht bleven van de 105 deelnemers uiteindelijk vijftien finalisten over. Onder hen Jan van Musscher, beter bekend als Johnny Jordaan, de zingende ober van de Nieuwendijk. Zijn baas gaf hem geen toestemming om op zaterdagavond 2 maart 1955 mee te doen aan de eindfinale in Grand Hotel Krasnapolsky, waarop Johnny de gedenkwaardige woorden sprak: “Maar ik gaan toch.” Zijn verkiezing tot de Beste Stem van de Jordaan was het een begin van een carrière die volgens de toen geldende normen van on-Nederlandse allure was.

Bruggeman ging er prat op dat hij ook Heleen Jansen-Polder had ontdekt, beter bekend als Tante Leen: zij was tijdens de talentenjacht op de tweede plaats geëindigd. De twee sterren hielpen op hun beurt De Draaitafel vooruit, door op zaterdagmiddag elk nieuw plaatje dat ze hadden gemaakt te komen signeren. De singletjes gingen “met 500 stuks per week” de deur uit, pochte de winkelier. Volksdagblad De Waarheid stelde in 1955 vast: “De Draaitafel heeft in het succes van Johnny een belangrijke rol gespeeld. Men moet daar tussen de Jordaners staan, vooral de ouderen onder hen, om volledig te beseffen wat deze door de VARA verboden volkszangkunst voor een gewoon mens met een hart in z’n lijf betekent.”

Stunt

Het Jordaanfestival (in 2019 is de 70ste editie) benadrukte van meet af aan de identiteit van de wijk, met baaien rokken voor de vrouwen, Amsterdams zuur, liederen en boertige humor. Groot was dan ook de verbazing toen in september 1955 in de hoofdstedelijke dagbladen werd geadverteerd met de komst van “de Negerpresident van Harlem uit de negerwijk van New York” naar het festival. De bijzondere gast zou met echtgenote en gevolg de jaarlijkse viswedstrijd bijwonen en om 19.25 uur vertrekken van de hengelsportwinkel van Henk Kerseboom in de Eerste Lindendwarsstraat. Op vrijdagavond 17 september zou voor de deur van De Draaitafel een “openbare show” plaatsvinden met medewerking van Willy Alberti, The Three Jacksons en Kitty en Timmy Miller.

De grote vraag was natuurlijk: wie was “de negerpresident van Harlem”? Had Harlem eigenlijk wel een ‘negerpresident’? Het antwoord stond de volgende dag in de krant. “Het publiek dromde bij honderden tussen de verlichte winkels van glanzende feestlampjes om het luidruchtige vertrek van de president van Haarlem en zijn harem uit de Eerste Lindendwarsstraat mee te maken”, aldus Het Parool. “Tien mannen en vrouwen dik stonden ze na de uitbundige zegetocht in het schijnsel van dansende lampions.” Geen zwarte president dus van de beroemde New Yorkse wijk, maar de ‘president’ van Haarlem, Noord-Holland. Ook leuk.

De stunt markeerde bewust of onbewust een omslag in het Jordaanfestival, dat tot dan toe de eigen cultuur voorop had gesteld, maar nu de blik verruimde. Het volgende jaar lanceerde Bruggeman tijdens het festival in 1957 een nieuwe ontdekking, zag Het Parool: “Het is een vijftienjarige jongen uit de Pijp die Jopie Hazes heet en zo goed kan zingen. Hij bracht goed geslaagde Johnny Jordaan- en Tante Leen-imitaties, tot de heer Bruggeman speciaal voor hem een liedje liet schrijven. Het gaat over het kauwen van kauwgom. Dat liedje is zo goed gevallen, dat His Masters Voice er een plaatje van liet maken. ‘Misschien wordt het net zoiets als Johnny’, hebben wij de heer Bruggeman horen verzuchten.’” Het liep ietsje anders: niet Jopie Hazes (1942), maar zijn vijftien jaar jongere broer André (1951–2004) zou tot grote hoogte stijgen als vertolker van het Nederlandstalige lied.

Rock-’n-roll

Op vrijdagavond 20 september 1957 zocht het Jordaanfestival nadrukkelijk aansluiting bij de nieuwe tijd toen voor de deur van De Draaitafel een rock-’n-rollkampioenschap werd gehouden. Er werd gedanst op I want you to be my baby van de Amerikaanse altsaxofonist en zanger Louis Jordan en op Long tall Sally van Little Richard. Datzelfde jaar was in Nederlandse bioscopen de rock-’n-rollfilm Don’t knock the rock in première gegaan. En tegelijkertijd werd de Amsterdam Modernist Club opgericht, de AMC. Zo’n honderd jongeren die vanwege hun eigenzinnige kleding – smalle broekspijpen, zonnebrillen, vetkuiven – en opstandige gedrag niet langer welkom waren bij café Reijnders aan het Leidseplein, troffen elkaar voortaan in zaaltjes en cafés als Het Koetje en de Groene Kalebas.

Het weekblad Katholieke Illustratie bracht onder de kop ‘Jazz van Harlem naar Amsterdam’ een verslag van vier pagina’s over het rock-’n-rollkampioenschap voor de deur van De Draaitafel. Veel verschil in het moderne kabaal viel blijkbaar niet te beluisteren, jazz of rock, voor de verslaggever was het één pot nat. De foto’s van Louis van Paridon brachten vooral Jimmy Veldman in beeld, een lenige “swingkampioen” die in Nederland, Duitsland en België veel prijzen zou hebben gewonnen. “De jazzfan of swingnozem is niet langer een toevallige, plaatselijke verschijning. Er ligt wel degelijk een gelijkgestemde levenshouding aan het gedrag van deze jonge mensen ten grondslag. De jazzmuziek is internationaal geworden. Zij is niet langer het privébezit van de negers, al zal men dadelijk moeten toegeven dat deze een bijzondere aanleg hebben voor het strakke ritme hetwelk de jazz over het algemeen kenmerkt.”

Uitverkoop

Het rock-’n-rollkampioenschap was een eenmalig experiment. Het was mooi geweest. Voortaan stonden de liedjes over de Westertoren en het pikketanissie weer centraal. Hans Dinkeloo, de schoonzoon van Ger Bruggeman, herinnert zich felle gesprekken over de plaatjes die bij De Draaitafel over de toonbank gingen. “Zijn dochter Anja, mijn latere vrouw, kwam op haar veertiende in de zaak werken en wist alles van Bill Haley, Elvis Presley en Little Richard. Mijn schoonvader gruwde van eigentijdse populaire muziek. James Last vond hij flauwekul en de plaatjes van José Feliciano gooide hij meteen in de uitverkoop, terwijl die nota bene nummer één in de hitparade stond. Die muziek paste niet bij de Jordaan, vond hij – maar de Jordaan ontwikkelde zich steeds meer tot een buurt met dezelfde bevolkingssamenstelling als je elders in Amsterdam aantrof.”

In 1971 was voor Bruggeman de lol eraf. Hij deed de winkel over aan een zekere Harry, die al een platenzaak op de Nieuwendijk had. Zelf werd hij tot aan zijn pensioen in 1983 bedrijfsleider van het schoonmaakbedrijf Dick van Troost. De Draaitafel hield tot 1990 stand. Daarna vestigde zich er het Argentijnse vleesrestaurant Luna, waar de vaste gitarist Orlando Mino tot op de dag van vandaag het muzikale verleden van dit adres in ere houdt.

RUDIE KAGIE IS JOURNALIST.

Beeld: Emiel van Moerkerken, Stadsarchief Amsterdam

Maartnummer 2019