De laatste vuuraanlegster: Zij brachten warmte in het ijspaleis

Een van de zeldzame vrouwelijk beambten op het Amsterdamse stadhuis was de vuuraanlegster. In de tientallen kamers met vergaderende regenten, driftig pennende ambtenaren en wakende schutters hield zij met haar assistenten het haardvuur brandend. 

In de winters van de Kleine IJstijd was het stadhuis – nu het Koninklijk Paleis – op de Dam een onbehaaglijke werkplek. De regenten en ambtenaren werkten in hoge vertrekken met natuurstenen patroonvloeren en marmeren schouwen en voorzien van slecht onderhouden vensterramen, waardoor kou en tocht vrij spel hadden. Ambtelijk geklaag hierover leidde in de 18de eeuw tot enige aanpassingen: dubbel glas of het ‘breeuwen’ van slecht sluitende ramen en het aanbrengen van houten vloeren en muurbekleding.  

Stadsrookverdrijver 

Als werkplek overdag bleef het ‘ijspaleis’ echter weinig aantrekkelijk, laat staan als logement. Voor het meerdaagse bezoek met overnachtingen van stadhouder Willem V en zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen in 1768 volgden daarom nieuwe aanpassingen: het burgemeestersvertrek werd geschikt gemaakt als nachtverblijf en het schepenenvertrek als dinerzaal. In de burgerwacht- en bodenkamer, op de benedenverdieping rechts naast de Vierschaar, kwam een keuken, waartoe arbeiders veertien fornuizen inmetselden. 

De verwarming van het ijzige stadhuis kwam van talloze openhaarden in schouwen. De voornaamste brandstof was turf, waarvan jaarlijks duizenden manden verstookt werden. Vanwege de tochtstromen trokken de schoorstenen slecht en kampten de stadhuisbewoners met rookoverlast, een euvel dat ook andere publieke gebouwen parten speelde. Een ‘stadsrookverdrijver’ verlaagde schoorsteenmantels of liet de schoorstenen van binnen met lood bekleden, opdat de rook beter kon worden afgevoerd. 

Ook het plaatsen van kachels, ter vervanging van openhaardvuren, verminderde de rookontwikkeling. Enkele 18de-eeuwse kachels in het stadhuis zijn nog te bezichtigen, zoals de zogenaamde kanonkachel en de door stadsbeeldhouwer Ziesenis uitgevoerde kachel in de schepenkamer.  

Het stookseizoen eindigde officieel op 31 maart. Als het daarna in het voorjaar nog kil was, zoals tijdens het genoemde bezoek van het stadhouderlijk paar, dan konden voetstoven en Brabantse vuurkorven met gloeiende kolen uitkomst bieden. 

Eed van trouw 

Hoofdverantwoordelijke voor het onderhoud van alle warmtebronnen op het stadhuis was een vrouwelijke ambtenaar: de vuuraanlegster. Zij mocht in alle vertrekken van de machtigste mannen van de Republiek verkeren, om de haardvuren in de schouwen aan te maken en de kachels aan te steken. Aangezien ze in de regentenkamers vertrouwelijke informatie kon oppikken, moest zij een eed van trouw afleggen in handen van de burgemeesters.  

De vuuraanlegster gaf leiding aan een vuurknecht in vaste dienst en een extra hulp voor de drukke wintermaanden. Als de werkdag voor de regenten en ambtenaren erop zat, dan moest dit trio alle haarden en kachels afsluiten met ijzeren roosters en deurtjes. Voordat ze naar huis mochten, dienden ze ook alle stoven te hebben geleegd. Dat gebeurde in de ‘Vuurhaard’: een centrale haard in een vertrek op de begane grond waar de vuuraanlegster en haar knechten kantoor hielden. 

De vroegst bekende vuuraanlegster van Amsterdam was Annetje Abrahams, die leefde tussen 1621 en 1706). Na de dood van haar eerste man, een transportschipper, hertrouwde zij in 1664 met een kleermaker uit Groningen. Ze woonde toen aan het Keizerrijk, pal om de hoek van het stadhuisgebouw.  

Tijdens een van de wanhopige bezuinigingspogingen van het stadsbestuur in 1683 moest Annetje Abrahams opgeven hoeveel manden turf zij jaarlijks in het stadhuis verstookte. Van de ruim tienduizend manden turf ging het hoogste aantal (1690) in rook op in haar eigen Vuurhaard, circa tien manden per dag.  

‘De hel’ 

Andere grootverbruikers, zoals de stadhuisconciërge en de cipier van de stedelijke gevangenis, huisden eveneens op de benedenverdieping, alsook de schoonmaaksters wier vertrek de sinistere naam ‘de hel’ had meegekregen. Was het daar nog killer of juist warmer dan op de bovenverdiepingen? 

Nadat ook haar tweede man was overleden, verhuisde Annetje Abrahams naar de Sint Nicolaasstraat, eveneens in directe nabijheid van haar werk. Kort voor haar dood, in 1706, wist ze haar ambt over te dragen op haar dochter, Maria Meijers. Die kreeg een jaartraktement van 237 gulden en een vergoeding van zeventig gulden voor huisvestingskosten.  

Dat was geen riante beloning, zeker niet gezien de stijgende kosten voor levensonderhoud van haar uitdijende gezin. Gelukkig bracht Maria’s man ook brood op de plank, dankzij een baantje op het stadhuis. Hij was waterdrager, zodat binnen dit huwelijk de twee tegenstrijdige elementen verenigd waren.  

Vuuraanlegster Maria Meijers doorstond roerige dagen van burgerlijke onrust, culminerend in de bestorming van de burgemeesterskamer en de bezetting van het stadhuis in 1747. Kort na de laatste stuiptrekkingen van de opstandige burgerbeweging overleed zij, in de ouderdom van 81 jaar. Haar opvolgster, Swaantje van der Wall uit Velsen, was getrouwd met een bierdrager, eveneens een stadsambtenaar. Ze woonden bij de Pijpenmarkt aan de Nieuwezijds Voorburgwal, alweer op steenworp afstand van het stadhuis. In 1785 overleed Swaantje.

Ontdek Ons Amsterdam

Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?

Abonneer je Arrow right Geef cadeau Arrow right

Zuiveringen 

De nieuwe vuuraanlegster, Elsje Rensink uit Dinxperlo, woonde met haar man een eindje uit de buurt, bij de Zuiderkerk. Na de Bataafse Revolutie van 1795 mocht zij op haar post blijven. Na de Staatsgreep van 22 januari 1798 raakte Elsje Rensink echter in opspraak. Deze omwenteling forceerde een doorbraak in het Haagse parlement, waarmee aan de gewestelijke soevereiniteit een einde kwam. Het nieuwe vijfkoppige uitvoerend bewind begon met serieuze zuiveringen van het overheidspersoneel, tot en met de stedelijke boomsluiters en zakkendragers aan toe.  

Ook de Amsterdamse vuuraanlegster vloog de laan uit, notabene op verzoek van haar eigen knechten. Volgens dit tweetal zou zij zich een vurig aanhangster van het vorige bestuur hebben betoond. Elsje liet bij de notaris vastleggen dat ze slechts had gesproken ‘om de orde en rust op het Huis der Gemeente, als ook in den Vuurhaard, te bewaaren’.  

Zij beschuldigde op haar beurt een van de vuurknechten van ontoelaatbaar gedrag: hij zou onmatig jenever drinken, vreemde types binnenlaten in de Vuurhaard en daar opruiende liedjes zingen. De knechten weigerden soms ook de regenten te bedienen, omdat het ‘ook maar burgers’ waren.  

De vuuraanlegster meende echter dat enige ‘onderscheiding en ondergeschiktheid moet plaats hebben’, enigszins in tegenspraak met het gelijkheidsbeginsel. Getuigen à decharge noemden haar desalniettemin ‘eene vrouw, Patriottistische gevoelens toegedaan, van braaf gedrag’. Zij zou de haar toevertrouwde bezigheden uitstekend uitvoeren. 

Rookverbod voor het werkvolk 

In 1799 herstelde de Gemeenteraad Elsje Rensink in haar ambt. Zij gaven haar zelfs de opdracht tot het weren van ‘alle disorden, welken in de Vuurhaard, door den een of den ander, worden bedreeven’ en eventueel hulp in te schakelen. Dat zal zij zeker gedaan hebben toen in 1806 een bescheiden brand uitbrak in de Zegelkamer.  

De Raad reageerde met een uitvoerige schriftelijke veiligheidsinstructie, waaronder een strikt rookverbod voor het werkvolk en een streng protocol voor wat nu de ‘vuurstookster’ heette. Vanaf 1808 gold het brandreglement in het nieuwe stadhuis, gevestigd in het voormalige Prinsenhof (nu hotel The Grand) aan de Oudezijds Voorburgwal. De bestuurders en ambtenaren verhuisden hier naar toe toen koning Lodewijk Napoleon hun gebouw op de Dam als zijn paleis in gebruik nam. 

Elsje Rensink, de laatste vuuraanlegster van het ancien regime, overleed in 1836. Voortaan hielden mannelijke stokers de kachels in het Raadhuis aan de praat, totdat de aanleg van een centrale verwarming in de jaren 1920 een einde maakte aan alle rokerige romantiek.

Header: Stadsarchief Amsterdam/Jacobus Verheyden
Delen:

Buurten:
Centrum
Editie:
Oktober
Tijdperk:
1600-1700 1700-1800
Jaargang:
2022 74
Rubriek:
Verhaal