De kindertjesboom
Waar komen de kindertjes vandaan? Uit de boerenkool? Brengt de ooievaar ze? Geloof je het zelf... Of worden ze door moeders 'uitgepoept'?, zoals wijsneuzige jongens soms smiespelden in een hoekje van het schoolplein. Ach, over de herkomst van de baby's werden allerlei verhalen verteld. Eén oud verhaal springt eruit. Amsterdamse kindertjes werden gehaald uit de Kindertjesboom op de Volewijck aan de overkant van het IJ. Dat was van generatie op generatie doorverteld. En dan moest het wel zo zijn.
In zijn charmante boekje Rondom Volewijck en Tolhuis (1975) beschreef Noord-kenner, journalist en Ons Amsterdam-medewerker Jaap Groen het beeldend: "Wanneer kleine Amsterdammers aan vader of moeder de vraag stelden: 'Waar kom ik vandaan?', vertelden de ouders hoe zij na het vallen van de duisternis naar het Kamperhoofd waren gegaan, om daar, bij de Schreierstoren, een schuitje te huren voor een vaartochtje naar de Kinderboom op de Volewijck, die enkel in nachtelijke uren bloeide. Vader hanteerde de riemen op deze tocht over het brede en vaak woelige IJ, moeder hield het roer vast en lette op de meegenomen lantaarn.
Zodra de kinderen die aan de takken van deze boom groeiden zo'n bootje zagen aankomen, gilden ze uit alle macht, in sappig Amsterdams: 'Pluk mij(n), pluk mijn(n), 'k zal alle dagen zoet zijn!', en voor vader kwam nu het moeilijke karwei zo'n kindje uit de boom te plukken. Voor handige vaders was dat blijkbaar geen bezwaar, want er waren er die er twee tegelijk plukten.
Nu moest de gevaarlijke tocht over het woeste IJ ten tweeden male worden gemaakt, ditmaal in omgekeerde richting. Voor moeder waren de emoties van zo'n nachtelijke tocht dikwijls veel te groot geweest, meestal was ze na dit avontuur een week ziek."
Warenar
De Volewijck was een smalle landtong die aan de noordkant van het IJ het water in priemde. Het gebied bestaat nog steeds, maar ligt onherkenbaar ingekapseld tussen zo ongeveer de Meidoornweg en de Wingerdweg aan de westkant en de Adelaarsweg in het oosten. Op het zuidwestelijkste puntje van de Volewijck (waar sinds 1971 de 'Shelltoren' staat, die binnenkort A'dam Toren gaat heten) was van 1409 tot 1795 het galgenveld van Amsterdam, waar de lijken van terechtgestelde boeven en rebellen hingen om te worden opgepeuzeld door "de vogelen des velds". (Zie blz. 22 in dit nummer.) Daar kwamen bij leven dus alleen gerechtsdienaren, sensatiezoekers en een enkele kunstenaar. Als wij enkele prenten mogen geloven, waagden Amsterdammers zich in strenge winters wel eens over het ijs naar de sinistere plek om van dichtbij een blik te werpen op de gruwelijke mensenresten.
Maar de Volewijck was niet alleen een terrein des doods. Volgens de overlevering was het stukje land ook een bron van leven, zoals we boven zagen: Amsterdamse ouders wisten dit drassige gebied naar eigen zeggen te vinden. Hoe oud is dit verhaal? Heel oud. In 1617 zinspeelt Pieter Cornelisz Hooft er al op in zijn toneelstuk Warenar. Er is een baby op komst en dienstbode Reym zeg tegen de aanstaande oma Geertrui: "Jij weet van de zaak wel, jij moet je wat spoeyen, / De schuit wil nae de Volewijck, je zoud komen helpen roeien." Eeuwenlang was het immers traditie dat grootmoeders als ervaringsdeskundigen de komst van kleinkinderen begeleidden.
Toen de onnoemlijk rijke Neeltje Pater (de strijd om haar erfenis duurde tot ver in de 20ste eeuw) in 1766 in Broek en Waterland trouwde met Cornelis Schoon zongen de bruiloftsgasten: "Bevaar van tijd tot tijd nae wensch het Volewijcker schuitje, / Breng zoons en dogters bij het paar, bemin'lijk bruidje."
En uitvoerig zien we het verhaal vele malen verbeeld in de populaire 18de- en 19de-eeuwse centsprenten (een goedkoop op straat uitgevent 'stripverhaal') over Jan de Wasser, een lachwekkende sukkel, onder de plak bij zijn vrouw Griet. Ze zijn afgebeeld in hun bootje richting Volewijck; op een volgend prentje heeft Griet thuis een kindje in de armen en ligt Jan uitgeput in bed. In hun huishouden zijn de rollen omgedraaid.
Blikseminslag
Her en der in Nederland en ongetwijfeld ook in menig buitenland bestaan soortgelijke verhalen over de herkomst van nieuwe wereldburgers. De ooievaartraditie is wijd en zijd verbreid. Algemeen is ook het verhaal dat kinderen uit de boerenkool komen. In alle verhalen is er een verbinding met de natuur.
Behalve Amsterdamse zijn er natuurlijk ook andere lokale varianten. In Zaandijk werden de koters uit het water (vruchtwater!) gepompt door de molen Het Leven (1632-1904). In Haarlem en omgeving kwamen ze uit de beroemde Holle Boom bij de uitspanning Kraantje Lek aan de duinrand. Die iep was eeuwenoud, maar het diepe gat ontstond door een blikseminslag in 1812. In 1972 haalde een razende storm het laatste beetje leven uit de boom. Het restant werd in 2008 door beeldhouwer Kees Verkade in brons gegoten. Het Haarlemse geboortecijfer heeft er niet onder geleden.
Dat de Amsterdamse Kindertjesboom in de Volewijck werd gesitueerd, is natuurlijk geen toeval: ver weg van al te nieuwsgierige kinderogen. Het was ondenkbaar dat een Amsterdams kind voor controle het IJ zou oversteken – al helemaal niet 's nachts als de boom bloeide. De komst van de pont gooide roet in het eten: sindsdien werd het verhaal steeds minder verteld... Wel kreeg Amsterdam-Noord in 1975 ('Amsterdam 700') een stalen Kinderboom cadeau van een plaatselijke ondernemersvereniging. Het speeltoestel van meerdere verdiepingen werd naast het Floraparkbad geplaatst, maar schijnt nu al jaren zoek te zijn. Toch leeft de Kinderboom nog voort in Noord: zo heet nu een basisschool op de Adelaarsweg. En daar worden nog steeds kinderen opgehaald. Iedere middag. Nu per bakfiets.
Beeld: Fragment uit een mooie centprent over Jan de Wasscher en zijn vrouw Griet, die een kindje halen uit Volewijck, circa 1850. Rijksstudio
Delen: