De allereerste Diemenaren

Nieuwe visies op oudste geschiedenis buurgemeente

Diemen geldt wel als het ‘kleine zusje’ van Amsterdam, maar is toch echt een stukje ouder. Ten minste als min of meer stabiele nederzetting. Al blijft over de vroegste geschiedenis veel onduidelijk, het beeld wordt steeds iets scherper.

De inzichten over de allervroegste geschiedenis van Diemen volgen elkaar snel op. Dit najaar verschijnt waarschijnlijk dan eindelijk de langverbeide nieuwe bundel Diemen in het land van Amstel, maar het vernieuwende artikel daarin over die historie lijkt alweer achterhaald door nog nieuwere inzichten.

In 1987 verscheen de laatste degelijke samenvatting van de Diemense historie: Diemen buyten Amsterdam. Vooral dankzij de 1991 opgerichte Historische Kring Diemen vond daarna weer veel interessant onderzoek plaats. Diemen in het land van Amstel is er de neerslag van. De meeste kopij werd echter al in 2005 ingeleverd. Akelig effect van de vertraging is dat een deel van de daarin opgenomen nieuwe gedachten over het oudste Diemen nu alweer onder vuur ligt. Hoofdvraag: vanuit welke richtingen werden de Diemense moerassen ontgonnen?

Wat is het traditionele beeld? De naam Diemen werd (voor zover nu bekend) voor het eerst in 1226 geboekstaafd, maar zeker is dat hier al veel langer werd gewoond. Volgens de meeste bestaande samenvattingen van de Diemense geschiedenis werd het eerst gewoond in wat nu Overdiemen heet, op de oostoever van het riviertje de Diem, ook wel de Diemen of Diemer Die. Daarna verschoof de dorpskern naar Oud-Diemen (nu deel van Diemen-Noord) en – na het graven van de Weespertrekvaart rond 1640 – naar het nieuwe Diemerbrug. Dat verkeersknooppunt overvleugelde het oude dorp en nam zelfs de naam over. Diemerbrug werd Diemen en het oude Diemen werd Oud-Diemen. Over de oudste geschiedenis rijzen echter steeds meer twijfels. En veel zullen we wel nooit weten, bij gebrek aan geschreven eigentijdse bronnen.

In zijn kopij voor Diemen in het land van Amstel deed prof. Piet van Reenen, hoogleraar taalkunde en amateur-archeoloog, toch een dappere poging. Ons Amsterdam onthulde de inhoud al uitvoerig in februari (en juni) 2007. Dat verhaal sloeg in als een bom. Van Reenen behandelde bepaald niet alleen Diemen, maar ook de alleroudste geschiedenis van Amsterdam, Ouderkerk en Duivendrecht. Voortbouwend op allerlei ideetjes van eerdere onderzoekers en op inzichten uit de geschiedwetenschap, archeologie, plaatsnaamkunde en historische geografie, presenteerde hij een veelomvattende theorie.

 

Twee ontginningscampagnes?

Opvallendste onderdeel was zijn stelling dat het deel van de huidige Amstel dat dwars door de Amsterdamse grachtengordel loopt van oorsprong een kanaal is. Bijna even opmerkelijk waren zijn gedachten dat de huidige Linnaeusstraat de oudste weg op Amsterdams grondgebied was en dat het alleroudste Duivendrecht ooit werd verzwolgen door het Watergraafsmeer. Kern van zijn onderzoek was echter de ontstaansgeschiedenis van Diemen.

Het is verleidelijk, zei Van Reenen, om te denken dat Oud-Diemen werd gesticht vanuit Overdiemen. Toch geloofde hij dat niet, want op de oudste kaarten is geen enkele weg tussen Overdiemen en Oud-Diemen te zien. Hoe ging het dan wel? Volgens hem is de Diemense regio in twee tijdvakken langs twee routes ontgonnen. De eerste nederzetting werd al rond 1030 op de oostoever van de Diem gesticht vanuit Muiden of het Gooi. De tweede, veel grotere ontginningscampagne, kwam omstreeks 1070 vanuit Ouderkerk aan de Amstel en leidde tot het ontstaan van Oud-Diemen, en later (via een noordwestwaartse afsplitsing van de Ouddiemerlaan) het gehucht Oetewaal, aan de oostrand van het huidige Artis. Pas nadat door de Allerheiligenvloed van november 1170 het IJ stevig was verbreed, ontstond daar aan de monding van de Amstel een nieuwe nederzetting, die snel belangrijker werd: Amsterdam.

Maar Van Reenen bleef niet onweersproken. De fundamenteelste kritiek komt van de historisch-geograaf dr. Chris de Bont, die in oktober 2008 promoveerde op een dikke dissertatie over de ontginningsgeschiedenis van Amstelland, Waterland en Kennemerland. (Zie Ons Amsterdam van die maand.) Zijn strenge oordeel: van landschapsgeschiedenis heeft Van Reenen te weinig kaas gegeten. Net als het gros van de historici, overigens. Velen zwichten voor de verleiding om op basis van oude plattegronden vrolijk te gissen hoe ooit riviertjes en wegen liepen of in welke richting een nederzetting zich verplaatste. Op papier kan alles, maar een landschap is geen plat vlak, zoals een kaart. Om te reconstrueren hoe een bepaalde ontginning werd aangepakt, moet je weten welk oorspronkelijk landschap de ontginners ooit aantroffen en hoe dat ‘zich gedraagt’ als er een schep in wordt gezet.

 

Eerst sloten, dan wegen

In deze regio ging het weliswaar bijna steeds om een veenlandschap, maar het ene veen is het andere niet. In het verleden hebben onderzoekers vaak nauwelijks beseft dat voedselarm veen zich kan opstapelen tot bulten van soms wel een meter of vier boven het omringende landschap. Zorgvuldige analyse van het oudste slotenpatroon wijst er volgens De Bont op dat dit in de Middeleeuwen ook zo was rond het huidige Amsterdam: het veenlandschap was veel reliëfrijker dan nu. En waar hoogteverschillen bestaan, is het bepaald niet willekeurig in welke richting de afwateringssloten worden gegraven. Water moet kunnen wegstromen. Dus groef men tegen de helling op, landinwaarts vanaf de oever van een beekje, rivier of meer(tje), of vanuit een al bestaande sloot. In een plat landschap is de richting minder dwingend. Maar de ontginning is wel lastiger, omdat het water minder makkelijk wegstroomt; dan is vooral de juiste breedte van de sloten van belang.

Ook nadat een stuk veenmoeras is ontwaterd, blijft de bodem veranderen. Veengrond klinkt in doordat het vocht uit de veengrond verdwijnt en de bovenlaag oxideert en wordt dunner door het contact met de zuurstof in de lucht. Kortom: de bult zakt ineen, de grond daalt en dreigt op den duur overspoeld te worden door de waterstroom die als ontginningsbasis diende. Vóór het zover komt, worden dan dijken aangelegd. Er komen ook achterdijken, die het gewonnen land beschermen tegen het water uit het hogere onontgonnen veen. Die dijken worden vaak wegen.

Dat besef leidt tot De Bonts belangrijkste bezwaar tegen Van Reenens aanpak. “Die wegenstructuur is toch echt een áfgeleide van de ontginningen! Eerst werd het gebied ontgonnen, met alle kades, achterkades en zijkades en bewoningslinten van dien. Pas daarná kwamen er wegen, vaak over zo’n dijk of achterdijk, maar soms ook dwars door een oude verkaveling heen. Zo’n wegenstructuur zegt dus bar weinig over de ontginning.”

 

Met de schop over de schouder

Hoe ging het dan wel, volgens hem? Op basis van een grondige analyse van topografische gegevens, aangevuld met historische en fysisch-geografische informatie, reconstrueerde De Bont waar veenruggen en veenbulten lagen. De grootste veenruggen heten in vakjargon waterscheidingen: aan de ene kant van zo’n ‘richel’ liepen alle sloten naar links en aan de andere kant naar rechts. Het imposantst moet rond 1100 de Grote Hollandse Waterscheiding zijn geweest, ten westen van het latere Amsterdam,vanuit Zuid-Holland tot in de kop van Noord-Holland.

Ten oosten van de Amstel, vanaf het IJ om de latere Plantage heen en dan door de huidige Watergraafsmeer naar het zuiden, liep een veel kortere en wat lagere ‘secundaire waterscheiding’. Die laatste is belangrijk voor De Bonts reconstructie. Op grond van het slotenpatroon concludeert hij dat de omgeving van Oud-Diemen vanaf twee kanten werd ontgonnen: landinwaarts in zuidwestelijke richting vanaf het IJ - zeg maar vanaf de huidige Diemerzeedijk- én westwaarts vanaf de westoever van de Diem. In beide gevallen groef men in de richting van de hogere Secundaire Waterscheiding.

Aan de overkant van de Diem werden de ontginningssloten vanaf de Diem in tegenovergestelde richting gegraven, dus zuidoostelijk het land in. “Ontginningtechnisch waren dat gescheiden operaties. Maar het kan best zijn dat het één grote gecoördineerde actie is geweest. Dat ze vanuit Muiden of elders over het IJ of de Zuiderzee naar de monding van de Diem voeren, en onderling afspraken: ‘wíj graven vanaf de rivier naar links, júllie naar rechts, okee?’”

Van Reenens argument dat op middeleeuwse kaarten geen pad tussen de Diem en Oud-Diemen te zien is, maar wel een lange weg van Ouderkerk naar Diemen, imponeert De Bont niet. “Alsof die kolonisten in een lange rij met de schop over de schouder kwamen aanmarcheren, om het moeras aan weerzijden van de weg droog te leggen! Onzin, landverkeer was er nauwelijks. Zoals gezegd: die Ouddiemerlaan kwam er pas als eindfase van de ontginning; de ligging daarvan zegt niks!” Voor de gedachte dat Oud-Diemen ontstond door een ontginningsoperatie vanuit Ouderkerk, is volgens de De Bont geen enkele aanwijzing.

 

Mariakerk onder Muidens gezag

Werd Oud-Diemen dan vanuit Overdiemen gesticht, zoals de traditie wil? De Bont: “Ik weet alleen dat ze vanaf de linkeroever van de Diem westwaarts die sloten gegraven hebben. Maar of die kolonisten van de overkant kwamen of van veel verder, wie zal het zeggen?” En waar kwamen dan de eerste bewoners van de Overdiemerpolder vandaan? Uit Muiden, zoals Van Reenen denkt? “Zou kunnen”, zegt De Bont. “Maar Piet denkt dat vooral, omdat Muiden al heel oud is. Verder ontbreekt ieder bewijs.”

Niet alleen Chris de Bont twijfelt sterk aan Van Reenens ‘Ouderkerk-hypothese’. Hij krijgt bijval van historicus drs. Jaap Haag, plaatsvervangend archivaris van Waterland, maar bovendien medeoprichter, oud-voorzitter en nog altijd bestuurslid van de Historische Kring Diemen. Haag komt tot zijn standpunt op volkomen andere gronden, namelijk vanuit de kerkgeschiedenis van deze regio.

In vroeger eeuwen bestond er een duidelijke hiërarchie van plaatselijke kerken en kapellen. Als ergens een nieuwe woonkern ontstond, kwam daar al snel ook een eigen kapel. Die viel dan onder het gezag van een oudere naburige kerk. De Amsterdamse Oude Kerk bijvoorbeeld begon als filiaal van de kerk in Ouderkerk, tot ze een eigen pastoor kreeg en als dochterkerk onafhankelijk werd van de moederkerk. En nu blijkt uit een oorkonde uit 1310 dat de Mariakerk van (Oud-)Diemen, gebouwd kort na 1100 en gesloopt in 1807, een dochter van de Muidense kerk was, en niet van die in Ouderkerk. Ook dat pleit tegen de hypothese van ‘kolonisatie’ vanuit Ouderkerk.

 

Stevig openbaar debat

Ten slotte: waar en wanneer begon nu echt de bewoningsgeschiedenis van Diemen?

Vooral sinds twee opgravingen in 1991 en 1992 bestaat het beeld dat de oostoever van de Diem het eerst werd bewoond. Amsterdams voormalige stadsarcheoloog Jan Baart groef in 1991 aan de Ouddiemerlaan en dateerde de vroegste bewoningssporen die hij daar vond op omstreeks 1100. Een jaartje later groef hij in een voormalige terp op de oostoever bij Overdiemerweg 2. Een stuk funderingshout liet hij onderzoeken op het patroon van jaarringen. Dat leverde een heel precieze datering op: 1033! Dit moest dus wel de oudste nederzetting van Diemen zijn!

Maar De Bont weet het nog zo net niet. Hij wijst erop dat volgens oude kronieken de Mariakerk van Oud-Diemen een voorganger had die een stuk dichter bij de Diem stond op dezelfde ontginningsstrook, bij de latere Diemerzeedijk. Dat kerkje kan door de Zuiderzee zijn verzwolgen. Dit ‘oer-Oud-Diemen’ zou nog wel eens eerder bewoond geweest kunnen zijn dan 1033!

Toch geeft Piet van Reenen zich nog niet over, laat hij ons weten. Hij schrijft een stevige recensie van De Bonts proefschrift: “Chris wisselt in zijn proefschrift briljante inzichten af met enorme blunders.” Dat belooft wat. Als dat boek uitkomt, moet de Historische Kring Diemen maar een stevig openbaar debat organiseren.

Delen:

Jaargang:
2009 61

Gerelateerd

"Gooi wat in m'n schoentje!'
"Gooi wat in m'n schoentje!'
Archief 30 november 2009
Een letter van banket
Een letter van banket
2 november 2009
Gevelsteen is een blijvertje
Gevelsteen is een blijvertje
2 november 2009