Column: Het eerste Vespaplein
Simon Carmiggelt schreef eens een prachtige column over een Duitse toerist die bij het Centraal Station een taxi zocht. Hij vroeg een passerende Amsterdammer waar-ie er een kon vinden. Zoals voor veel hoofdstedelingen was het Duits ook voor deze passant niet meer dan een variant op het Amsterdams.
Hij vroeg een passerende Amsterdammer waar-ie er een kon vinden. Zoals voor veel hoofdstedelingen was het Duits ook voor deze passant niet meer dan een variant op het Amsterdams. Dezelfde woorden, iets anders uitgesproken. ‘Dann mussen Sie bellen,’ sprak hij dan ook, in een oprechte poging te helpen. De toerist had met een onverschillig ‘immer geradeaus’ misschien wel kunnen leven, maar blaffen om een taxi te krijgen? We zijn hier gehaat, besloot hij.
Intussen is er heel wat veranderd. Geen hond stapt nog voor zijn plezier in een taxi, lijkt ‘t. En bij het station komt een toerist niet zomaar zonder kleerscheuren langs de taxi’s. In de jaren tachtig is nog geëxperimenteerd met een soort plastic maxi cosi waarin taxichauffeurs waren afgescheiden van de passagiers. Nu moet het publiek zich beschermen tegen onderling ruziënde chauffeurs die korte ritten weigeren en op de langere liefst teveel rekenen. Wel zijn er in het centrum inmiddels wat alternatieven voor de gewone taxi verschenen: de tuktuk en de fietstaxi. Sympathiek in de ogen van romantisch aangelegde stadsbewoners misschien, maar ongeschikt voor wie snel ergens naar toe wil. Een rijkeluisvariant van de snorders uit de Bijlmer.
De portefeuille taxizaken is bij onze wethouders nooit populair geweest. Niet zelden werd een nieuwkomer ermee opgescheept. Met de Noord-Zuidlijn die steeds verder wegzakt tussen de vergeten wissels in station Zuid en te krappe busflyers bij het Centraal, zal verkeer en vervoer na de verkiezingen van volgend jaar wel opnieuw niet de meest begeerde wethouderspost zijn.
Begeerd is wel de Vespa. Mateloos populair is deze scooter inmiddels, die wij aanvankelijk alleen in Italiaanse films zagen. Holleeder noch Marokkaanse boefjes hebben de opkomst van dit cultuurgoed kunnen tegenhouden. Ze zien er vervaarlijk uit, de zestienjarige meisjes met helm en hockeystick, maar hebben geen kwaad in de zin. Zolang zij op weg zijn naar school of naar de Coffee Company, is er niets aan de hand. Maar als ze naar het centrum gaan, wordt ’t lastiger. Waar laat je al die Vespa’s?
Op de Munt, vlakbij de plek waar ooit de eerste verkeersagent vanaf een hoge uitkijkpost het verkeer in goede banen leidde, ligt een wat groot uitgevallen driehoekige vluchtheuvel. Daar staan ze, trots opgesteld in hun felle kleuren, de karakteristieke koplamp en de merknaam gericht naar het langzaam voortkruipende verkeer: het eerste Vespaplein van de stad. Carmiggelt zou er een prachtige column over hebben geschreven, met een wethouder op zoek naar een taxi.
Jeroen Slot
Juni 2009
Delen: