Column Guus Luijters: Uitstapjes met mijn kleindochter
Onze kleindochter verkoopt ijsjes in het Westerpark. Reden voor mij om haar te vragen of ze zich de IJscuijpjes kon herinneren waar we onze woensdagmiddaguitjes vaak besloten. Natuurlijk kon ze zich die herinneren, hoe durfde ik het te vragen!
Maar al die andere horecagelegenheden die we bezochten in de elf jaar dat we er een keer in de week met zijn drieën op uit trokken, bleken maar weinig sporen te hebben nagelaten. Wist ze nog van de uitspanning in het Vondelpark met de klimbomen, waarin kleinkind tot vijf zes meter hoogte van tak tot tak klauterde terwijl haar in geheel niet bezorgde opa en oma beneden een relaxt biertje dronken? Ja, nu ik het zei, daarvan stond haar vaag iets bij, maar verder?
Ik schat dat we in die elf jaar zo'n vijfhonderd uitstapjes hebben gemaakt, te beginnen met kleine wandelingetjes in de buurt. Maar die eindigden wel bij Jan de Haringman, die toen nog op de brug over de Da Costakade stond. Zij liet zich in haar karretje de haring goed smaken, iets wat Jan merkbaar plezier deed.
Niet veel later waaierden we uit over de stad. Naar het Vondelpark, naar Artis, naar de bioscoop, en altijd bitterballen tot besluit. Na Artis streken we neer bij Koosje dat toen nog de Plantage heette en waar je door het raam dat uitkeek op de Plantage Middenlaan de tram naar huis al van ver kon zien aankomen. De tram, daar was hij al, en als hij een lage instap had, waren we extra blij. Wat ze over de tramhalte weten moest, kwam later.
Als we naar de film gingen, gingen we het liefst naar Tuschinski, al was het maar omdat we dan na afloop naar Schiller konden. Maar naar het Filmmuseum, toen nog in het Vondelpark, gingen we ook graag, want daar had je Vertigo waar de bestellingen altijd volstrekt willekeurig over de tafeltjes werden verspreid – dit tot grote vreugde van de aanwezigen. Het was op het terras van Vertigo dat ze, ze zal een jaar of vier geweest zijn, op een tafeltje klom en helemaal voor zichzelf en midden in de zomer Oh Dennenboom begon te zingen.
In de Ter Haarstraat duwde ze alle folders die uit de brievenbus staken naar binnen en aan de grachten klom ze, net als ik dat als kind had gedaan, aan de ene kant op de trapjes om ze aan de andere kant weer af te dalen. De stad was van ons, en overal waren zestienjarige meisjes die ijsjes verkochten: aardbeien, pistache en vanille.
Delen: