Brand in de Lutherse Kerk aan het Singel
Twee keer is de Ronde Lutherse Kerk aan het Singel door brand getroffen. De zwaarste brand had plaats in september 1822. Het was buitengewoon dramatisch – maar ook ‘grootsch’.
De Nieuwe Kerk van de lutheranen, in de volksmond: De Ronde, werd op 13 december 1671 met de eerste van vier diensten in gebruik genomen, veertig jaar na de opening van de Oude Lutherse kerk in 1633 aan het Spui. De nieuwe kerk met zijn spectaculaire koepel, ontworpen door Adriaan Dortsman, liet zien dat het lutheranisme in Amsterdam een grote vlucht had genomen: één op de vijf inwoners van de stad was luthers.
Op 18 september 1822 om half twee ’s middags brak er in die kerk brand uit, veroorzaakt – zoals bijna alle grote kerkbranden – door slordige werkzaamheden van loodgieters op de zolder van de kerk. Tegen twee uur stond het hele gebouw in lichterlaaie, en de brand sloeg over op de omringende huizen. De Rotterdamsche Courant van 21 september bericht: ‘De hitte was weldra zoo geweldig, dat alle pogingen, om de naast aangrenzende huizen te behoeden, gestaakt moesten worden; de gloed was twee grachten verder, op de Torensluis merkbaar en tegenover de kerk zelve, niettegenstaande de breedte van den Singel, onverdragelijk.’
Het schouwspel van de brand in het hoge koepeldak was ‘ontzettend’, schreef de krant, maar ook ‘grootsch’. Het dak was bedekt met koper, dat ‘in groote bladen door de lucht vloog’ en het vuur kleurde ‘met afwisselende tinten van blaauw en groen, waaronder zich zeer spoedig de heldere vlammen der ontstoken geestrijke dranken en de donker gele rook der olie, die zich in de naburige pakhuizen bevonden, vermengde’.
Wijn, olie en verf
Uit de inventarisatie van de verwoeste of beschadigde huizen in de omgeving van de kerk bleek dat daar veel brandbaar materiaal opgeslagen had gelegen. Het pakhuis van de heer Kuhn, koopman in wijnen, direct naast de kerk, was ‘met wijnen en andere geestrijke dranken gevuld’. In de pakhuizen De Leeuw en De Leeuwin in de Ossenspooksteeg, eigendom van makelaar Santink op de Brouwersgracht, lagen olie, granen en houtwaren; in Het Hart en De Hinde lagen ook hout en graan opgeslagen, het pakhuis De Bonte Os was ‘met verfwaren belegd’ – allemaal zeer brandbaar materiaal.

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeHet bluswerk kwam snel op gang, schreef de krant: ‘Volijverig kwamen de brandspuiten de een na de andere aan, die van wijk 17 het eerst, en trotseerden moedig het gevaar.’ In totaal zouden 48 brandspuiten tot laat in de avond meeblussen, toen pas was men de brand in de belendende huizen en pakhuizen meester. In de kerk zelf werd nog een hele nacht doorgeblust, tot de ochtend van de 19de.
Ernstige ongelukken hadden zich niet voorgedaan; twee ‘pijpgasten’ van wijk 17 waren licht gewond aan hals en handen, een pijpgast uit een andere wijk was van een zolderschuit in het Kattegat gevallen, maar meteen gered.
Direct na het sein ‘brand meester’ ontstond er ruzie over het verloop van de blusactie. De directeur van politie, Samuel Wiselius (zie ook OA januari 2022), schreef een brief op poten aan de gouverneur van de provincie Noord-Holland. Hij meldde dat het blussen bepaald niet vlekkeloos was verlopen en dat veel bewoners van de huizen rondom de kerk in de chaos waren beroofd. Een behulpzame wijkmeester, die ter plekke was gekomen om te zien of er gezinnen uit zijn wijk in gevaar waren, zou tegen zijn zin zijn gedwongen om te helpen met pompen.
Schutterij en politie
Toen de brand uitbrak was Amsterdam nog bezig met een hervorming van de organisatie van stedelijke diensten als de brandweer en de politie. Wiselius was ‘directeur van policie’, een nieuwe functie benoemd door Den Haag, die nog niet rijmde met de oude ordehandhavers, de schutterij, en het ‘brandwezen’.
In oktober 1815 had de burgemeester van Amsterdam een reglement uitgevaardigd over de taakverdeling tussen die verschillende diensten bij het uitbreken van brand. De schutterij moest dan alle hoge instanties waarschuwen en de toegang tot het gebied versperren. De politie had vervolgens de taak plaats te nemen bij de ingangen van de brandende en daaraan grenzende huizen, zodat eventuele eigendommen veilig konden worden afgevoerd en de brandweer zijn werk kon doen.
Dat was volgens Wiselius dus grondig mis gegaan. De brand in de Lutherse Kerk was bijzonder lastig, om dat er zoveel stegen en uitgangen rond de kerk lagen dat er tweehonderd man nodig waren geweest om die allemaal behoorlijk af te zetten. De politie was in die werkzaamheden belemmerd door de schutterij, die Wiselius typeerde als 'muitemakers en onruststichters' – scherpe bewoordingen. Hier speelden persoonlijke irritaties een rol. Wiselius zou gebeten zijn op de schutterij, omdat zijn zoon daar ooit zou zijn mishandeld. De gouverneur antwoordde hem vaderlijk dat er ‘te veel hartstocht’ in zijn brieven zat.
Burgemeester Elias gaf Wiselius lik op stuk. Elias was zelf ‘verscheidene uren’ bij de brand aanwezig geweest. Hij had zelf gezien ‘dat veele dienaren van Policie ongehinderd af en aan gingen om hunne functien waar te neemen’. Wie hij níet had gezien, was ‘den Heer Directeur van Policie’ zelf: die was bij ‘deeze belangrijke brand’ afwezig. Als Wiselius wél ter plekke was geweest had hij zelf kunnen toezien op de naleving van het reglement. Bovendien was Wiselius’ politie verantwoordelijk voor de beveiliging van de huizen, en het was dus ook haar schuld dat er veel was gestolen.
Alleen de muren
Ondertussen was de Lutherse Kerk volledig uitgebrand, alleen de muren stonden nog overeind. Enkele kostbaarheden, boeken en papieren waren nog uit de consistoriekamer gered. De lutherse gemeente nam direct het initiatief tot herbouw. De gemeenteleden gaven een enorm bedrag, meer dan 150.000 gulden, Koning Willem I schonk persoonlijk 4000 gulden en zorgde ervoor dat uit de staatskas een bedrag van 16.000 gulden werd toegezegd. Vele lutherse gemeenten uit binnen- en buitenland droegen hun steentje bij. Ook de lutherse koning van Denemarken gaf een gift.
Op 18 september 1826 werd de herbouwde kerk ingewijd. De koepel was door architect Tieleman Suys iets verhoogd en de lantaarn met een koepeltje bekroond. Suys ontwierp ook de nieuwe preekstoel en de orgelkast; het orgel dat het oude verbrande orgel moest vervangen werd gebouwd door de lutherse firma Bätz uit Utrecht. De opdracht zal niet helemaal toevallig geweest zijn; predikant George Hendrik Lagers, die tijdens de inwijding voorging, was getrouwd met een meisje Bätz, Johanna Maria.
Orgelpijpen vol grachtenwater
Sinds 1935 is de Ronde Lutherse Kerk gesloten voor de eredienst. Vanaf 1972 verhuurt de lutherse gemeente de Ronde als congrescentrum aan het er tegenover liggende hotel, thans het Amsterdam Renaissance hotel.
In 1993 stond de kerk voor de tweede maal in haar geschiedenis in brand. Ook toen ontstond er grote schade aan de koepel en de lantaarn. De trotse zwaan bovenop, symbool van het Nederlandse lutheranisme, stortte neer. Men dacht in het water van het Singel, maar dat bleek niet het geval: een toeschouwer van de brand meldde dat hij gezien had hoe de zwaan in een steegje achter de kerk door twee man in de achterbak van een auto was gehesen. Het nummer was genoteerd en zo kon de politie de zwaan een dag later terugvinden. De voorzitter van de kerkenraad werd opgeroepen om hem op het politiebureau te identificeren.
Het Bätzorgel was behouden, maar alle orgelpijpen stonden vol met grachtenwater dat door blusboot Jan van der Heijden op het dak was gespoten. De kerk kon in 1994 heropend worden na een vele miljoenen kostende hersteloperatie. Het dak werd opnieuw bedekt met koper, dat op den duur groen zou moeten uitslaan. Dat is uitgebleven: de regen is de laatste twintig jaar veel minder ‘zuur’ geworden.
Naast het gebruik als evenementenlocatie zijn er orgelconcerten op het beroemde orgel, en zo nu en dan nog wel eens bijzondere diensten: op zondag 13 december 2021 werd het 350-jarig bestaan van de kerk gevierd met een feestelijke eredienst.
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van Mieke Mertens, ‘Een kwestie van bevoegdheid. De Amsterdamse politie onder Wiselius’, Skript 29.3 (2007).

Delen: