Betsy Repelius: ´Van oude vrijsters is geen sprake’
De ongehuwde kunstenares Betsy Repelius was tegelijk vrijgevochten en conventioneel. Ze gaf haar leven vorm in het Amsterdam van het fin du siècle en vulde het met werk, kunst, muziek en vrienden.
Kunstenaar Betsy Repelius woonde met een gezelschapsdame, zang- en pianolerares Elvira Collin, en twee dienstbodes op Vondelstraat 29. Dit statige woonhuis in de nieuwbouwwijk aan het Vondelpark, gebouwd door Joseph Cuypers, had een groot atelier op de zolder en praktijkruimtes beneden. Het atelier was uiteraard haar werkplek; de praktijk was oorspronkelijk bedoeld voor haar vriendin Marie du Saar, oogarts en de eerste vrouw die op 28 maart 1890 promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam.
In 1889 had Betsy het huis laten bouwen om er met Marie te gaan wonen en er ieder haar eigen beroep uit te oefenen. Tot groot verdriet van Betsy werd deze idylle nooit werkelijkheid. Marie du Saar trouwde met een musicus, werkte nog wel enige tijd in haar praktijk in het huis maar volgde uiteindelijk toen dat door ziekte niet meer kon haar man naar Duitsland en Zwitserland. Daar werd hij chef-dirigent van diverse orkesten. Pas in 1911 keerde zij – zonder echtgenoot – weer terug naar Amsterdam.
De liefde van Betsy Repelius voor Marie du Saar bleef al die jaren onaangetast (‘Ik geloof niet dat een man meer van je kan houden als ik doe’), en de band tussen de twee werd in stand gehouden door een uitgebreide briefwisseling, waarvan alleen de brieven van Betsy Repelius bewaard zijn gebleven. Deze brieven geven niet alleen blijk van de diepe gevoelens van Betsy voor Marie en haar kinderen, maar tonen en passant het dagelijkse leven in Amsterdam, ongefilterd, door de ogen van een vrouw uit de gegoede burgerij die tegelijk vrijgevochten en conventioneel was.
Dedain
Betsy Repelius kwam uit een nette familie van dominees, juristen en notarissen. Haar grootvader was predikant in Kockengen, haar vader was rijk geworden in de kaashandel en de familie van haar moeder zat in de houthandel. Ze had van haar erfenis rustig kunnen gaan rentenieren, maar ze maakte een andere keuze: ze trouwde niet en werd kunstenaar van beroep. Ze volgde de schildersopleiding aan de Rijksacademie, was lid van Arti et Amicitiae en later van Sint Lucas, ze zond regelmatig werk in voor tentoonstellingen en stelde zich bloot aan de kritiek van haar vakgenoten.
De kunstenaarswereld bekeek haar aanvankelijk met enig dedain: Repelius werd weggezet als een dame van stand met genoeg geld, die het schilderen erbij deed en verder weinig ambitie of talent had. Ze schilderde vooral genretaferelen met eenvoudig volk, ambachtslieden en kinderen, in een 19de-eeuwse variant op de Gouden Eeuw. Uiteindelijk accepteerde de kunstwereld haar wel. Ze had zelfs enig succes met prijzen en medailles op tentoonstellingen.
In de tijd dat Betsy Repelius haar brieven aan Marie du Saar schreef, tussen 1890 en 1910, moderniseerde Amsterdam in hoog tempo. Dat bood nieuwe kansen voor ondernemende vrouwen. Betsy liep en tramde heel wat af door de stad die groter, schoner, bedrijviger en opener was geworden. Ze winkelde in de opgeknapte winkelstraten van Amsterdam, bezocht tentoonstellingen en veilingen en trok zich niets aan van de traditionele visie dat een ongehuwde vrouw van stand de boot had gemist en dus niet meetelde.
Eigenaardig artistiek geheel
Het riante huis in de Vondelstraat was, hoewel het dus zijn eigenlijke doel had gemist, een belangrijke focus van haar sociale leven. Met de vele meubelen, kunstwerken, snuisterijen en een grote vleugel leek het een luxe uitdragerij, maar in de ogen van tijdgenoten als de journaliste Geertruida Carelsen (pseudoniem van Amy de Leeuw) was het een ‘eigenaardig artistiek’ geheel.
Repelius ontving er graag gasten voor het eten en organiseerde avonden met muziek, spelletjes en toneel. De representatieve ‘zaal’, de grote voorkamer van haar huis, met een door haar zelf ontworpen plafondschildering, was daar heel geschikt voor. Betsy bracht graag mensen uit verschillende kringen bij elkaar, want ‘zulke combinatiën kunnen mij zo amuseren’. Zo kwamen er artsen over de vloer – vaak oude kennissen van Marie du Saar –musici, zangleraressen, schrijvers, kooplieden, kunstenaars en kunstverzamelaars natuurlijk, en niet te vergeten familie.

Ontdek Ons Amsterdam
Wil jij alles weten over de fascinerende geschiedenis van Amsterdam?
Abonneer jeDe liefde voor muziek was vaak de verbindende factor. Betsy was dol op klassieke muziek, ze zong zelf bij Toonkunst en speelde piano. Ze organiseerde op de Vondelstraat regelmatig huisconcerten met vrienden, soms met befaamde musici als de sopraan Alida Oldenboom en bariton Jos Orelio. Betsy ging minstens tweemaal per week naar het Concertgebouw, bij haar om de hoek.
Marie Heineken
Het Concertgebouworkest was onder leiding van Willem Mengelberg wereldberoemd aan het worden en presenteerde een avontuurlijke en moderne programmering. Betsy volgde de nieuwe ontwikkelingen op de voet, maar ze stak haar mening over de lastige Mengelberg niet onder stoelen of banken: ‘Nu, wat mij betreft, ik zou hem gaarne eens een flink pak met een zweep geven, maar daar zouden zoveel dames tegenover staan die hem gaarne zouden wrijven en vertroosten dat het toch niet helpen zou – die rakkerd.’
Het Concertgebouw was ook een sociale ontmoetingsplaats. Betsy nam meestal een vriendin mee (de abonnementen waren altijd voor twee personen) en ze ontmoette er gegarandeerd andere kennissen, zoals feministe en tandarts Henriëtte van Loenen. Onder de mede-muziekliefhebsters was ook de kinderarts en eerste vrouwelijke hoogleraar aan de UvA, Cornelia ‘Cor’ de Lange. Betsy, hoewel een generatie ouder, was een van haar vertrouwelingen. Zij vond het gezellig als Betsy ’s avonds laat na het concert nog even bij haar op de Roemer Visscherstraat binnenliep, al was het maar om tegen de hardwerkende arts te zeggen ‘dat ze beter moest eten’.
Natuurlijk behoorden ook veel kunstenaars tot haar kring. De meest trouwe collega was de schilderes van bloemstillevens Marie Heineken, een nicht van de bekende bierbrouwer. Met haar maakte Betsy talloze reizen in binnen- en buitenland. De beide dames baarden geregeld opzien door in de buitenlucht de schilderspullen tevoorschijn te halen om een boerenstulp of een ander pittoresk ‘gevalletje’ te schetsen of te fotograferen. Maar ook bekende schilders als Nicolaas van der Waay en G.H. Breitner kwamen, met of zonder echtgenote, regelmatig langs en gaven voor of na het eten goede raad bij het schilderen.
De brieven van Betsy Repelius aan Marie du Saar vormen geen doorlopende historische kroniek. Ze gaan over toevallige gebeurtenissen die op het moment zelf dramatisch, onverwacht of ontroerend waren, en tegelijkertijd het ‘echte’ leven van haar tijd en van haar sociale kring laten zien. Zoals het bijna fatale auto-ongeluk van een familielid, of de schrik toen een vriendin, schrijfster Suze Andriessen, in haar slaap de gaslamp bij haar bed had opengestoten en de volgende ochtend half gestikt en helemaal blauw werd gevonden. Beide gevallen liepen gelukkig goed af.
Of het hilarische verhaal van juni 1893, dat bij terugkeer van een concert de voordeur van Betsy's huis open blijkt te staan en niet meer dicht te kunnen. De timmerman wordt erbij gehaald, maar die kan niets uitrichten. Hij wordt door Betsy naar het politiebureau gestuurd om bewaking te halen. ‘Om tien uur kwam er een agent. Ik liet een klein tafeltje in de gang zetten, gaf hem een boek, de lantaarnopsteker en enige couranten en liet koffie voor hem zetten.’ (...) ’t Was een mal gezicht toen ik naar bed ging die man in vol ornaat in de gang te zien zitten. Och! Marie, ik weet niet of gij mij kunt begrijpen, maar ik vond het een prettige afwisseling, een brand had ik ook met de meeste kalmte geblust.’
Zelfstandige professionals
Veel vrienden van Betsy Repelius waren vrouwen met een zelfstandig beroep. Dat leverde vrijheid op en hield je jong, zo hield ze Marie du Saar al vroeg voor: ‘Een wetenschappelijke vrouw als gij zijt en iemand die zich aan de kunst wijdt kunnen niet oud en saai worden, wij sluiten ons huis niet voor mannen, noch voor vrouwen, van oude vrijsters is dus geen sprake’.
Het prototype van de zelfstandige professional die het ook nog ver gebracht had in haar métier was portrettiste Thérèse Schwartze. Betsy was bij de familie Schwartze kind aan huis. Daar trof ze ook Georgine Schwartze, de beeldhouwer die kraagstenen aan het Vondelstraathuis ontwierp, en hun nichtje, de ‘Amsterdamse Joffer’ Lizzy Ansingh, die een portret maakte van Betsy. Een zelfstandig beroep maakte vrij, maar dat vooral de ongehuwde staat voor Betsy met vrijheid gelijkstond blijkt wel uit haar opmerking in een van de brieven over Thérèse Schwartze, die in 1907 trouwde: ‘Wat is Thérèse veranderd. Vroeger zo bijdehand en nu de gedweeheid in persoon. Zou ik ook zo geworden zijn als ik eens was getrouwd??’
Was Betsy Repelius feminist? Ze was lid van verschillende vrouwenverenigingen, zoals van de Amsterdamse afdeling van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht, maar over het vrouwenkiesrecht lezen we niets in de brieven. Haar feminisme was niet politiek maar praktisch. Voor haar stond haar beroep als schilderes voorop. In een door mannen gedomineerde kunstwereld moest ze haar positie bevechten en daarbij kon ze terugvallen op haar uitgebreide en gevarieerde vriendenkring.
Het huis aan de Vondelstraat staat er nog steeds. Het is verdeeld in appartementen, maar veel oude details zijn bewaard gebleven. Na de dood van Betsy in 1921 heeft haar familie het huis verkocht en in de jaren zeventig heeft het nog een tijdje gediend als studenten- en jongerencentrum. Misschien dat de signering ‘Piet Mondriaan’ op de plafondschildering in de ‘zaal’ uit die tijd dateert. Ooit ging het werk door voor een echte Mondriaan, maar we weten nu dat Betsy de schildering zelf ontwierp en de schetsen in 1901 tentoonstelde. Geen Mondriaan, maar een echte Repelius.
Beeld: Betsy was dol op klassieke muziek en organiseerde regelmatig concerten bij haar thuis, met vrienden en soms beroemde musici.
Delen: