De hele tragikomedie draait om enkele bouwblokken uit 1915-1916 aan de zuidkant van het Javaplein, doorlopend naar de Balistraat, en doorsneden door de korte Benkoelenstraat en Langkatstraat.1 Mede doordat de gevels in de loop van de decennia steeds zwarter zijn geworden en er weinig aan onderhoud gedaan is, vormen ze nu op het eerste gezicht geen verrukking voor het oog. Toch zijn ze ontworpen door de internationaal bekende architect H.P. Berlage, vooral bekend door zijn beursgebouw op het Damrak (1903) en Plan-Zuid (1915). En wie beter kijkt, ziet dat er ook wel aan af.

In 1996 zagen ook Woningbedrijf Amsterdam (eigenaar) en stadsdeel Zeeburg de waarde van de blokken nog wel in. Samen besloten zij toen tot een hoogwaardige renovatie. Architectenbureau Hoogeveen had daarvoor een haalbaarheidsonderzoek gedaan. De bewoners vernamen dat ze binnen enkele jaren zouden worden uitgeplaatst. Maar daar hoorden ze sindsdien niets meer over. Het enige wat ze merkten was dat het Woningbedrijf vrijwel geen onderhoud meer pleegde.

Wat was er aan de hand? Na het renovatiebesluit bleek het stadsdeelbestuur in de greep te zijn geraakt van grootse toekomstvisioenen. De Indische Buurt moest een echt ‘hart’ krijgen: het Javaplein! Daar moest onder meer ruimte komen voor een grote supermarkt: Albert Heijn stond al te popelen. Alleen die oude grauwe woonblokken pasten eigenlijk niet in die droom.

Lastig was wel dat het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg dit complex, in het kader van het al jaren lopende Monumenten Selectie Project (MSP), zojuist als “monument van de eerste orde” had voorgedragen voor plaatsing op de Rijksmonumentenlijst. Dat kon dus niet, oordeelde het stadsdeel. Toen de stadsdeelraad op 26 oktober 1999 moest adviseren over deze MSP-lijst van potentiële monumenten in Zeeburg, ging ze accoord met alle genoemde objecten – behálve de zogenoemde Berlageblokken. Hoofdargument: “Handhaven van dit complex zal een verdere ontwikkeling van het Javaplein in de weg staan.” Maar ook: “De stelling van het WBA (Woningbedrijf Amsterdam -AdK) is dat het complex dermate verouderd is dat het vanwege de woontechnische staat aan vervanging toe is.”

Gealarmeerd door buurtbewoners, kwam nu het Cuypersgenootschap in actie: een organisatie die zich inzet voor het behoud van de Nederlandse bouwkunst uit de 19de en 20ste eeuw. Het kreeg warme ondersteuning van het Wijkopbouworgaan Indische Buurt en enkele buurtpartijtjes. In april 2000 volgde een gepeperde brief aan cultuur-staatssecretaris Rick van der Ploeg van prominente architecten als Sjoerd Soeters, Herman Hertzberger, Rudy Uytenhaak en rijksbouwmeester Wytze Patijn, en experts als Manfred Bock en Noud de Vreeze. “Er zijn van die momenten dat je bij het lezen van de krant je ogen niet gelooft,” luidt hun eerste zin. En verderop: "Hoe halen ze het in hun hoofd?"

In hun brief verwoorden Bock en zijn tien medestanders kernachtig waarom waarom de blokken niet gesloopt mogen worden: de argumenten van het stadsdeel zijn “ronduit beschamend”, van dit sloopplan kan een gevaarlijke precendentwerking uitgaan, vervanging door nieuwbouw van méér kwaliteit is niet waarschijnlijk, de blokken hebben een bekangrijke stedenbouwkundige betekenis en “ze vormen welhaast het beste wat Berlage aan sociale woningbouw naliet”.

Een van de ondertekenaars is dr. Manfred Bock, hoogleraar architectuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, gepromoveerd op Berlage. Dat niet iedere stadsdeelpoliticus meteen de waarde van de blokken inzag, begrijpt hij wel een beetje, zegt hij desgevraagd. Het gaat hier immers om "bescheiden bouw”: niet een van Berlages grote prestigeprojecten. Maar wél vindt hij het absurd dat vorig jaar het stadsdeelbestuur nog steeds zuinigjes zei dat het complex werd “toegeschreven aan Berlage”. Over die toeschrijving bestaat immers geen enkele discussie meer, sinds Bock de blokken uitvoerig besprak in een catalogus bij een Berlage-tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum over Berlage in 1975. En dat wist het stadsdeel toen al donders goed, want het beschikte over een helder rapport van het meentelijk Bureau Monumentenzorg waarin alle architectuur-historische feiten op een rij stonden.

Grote gezinnen

Ook sociaal-historisch bezien zijn de Berlage-blokken interessant, beklemtoont drs. Vladimir Stissi, opsteller van de protestbrief van het Cuypersgenootschap. Hij studeerde af op de architectuur van de Amsterdamse sociale woningbouw tussen 1900 en 1940. De Berlageblokken, vertelt hij, waren de eerste woningen die na het in werking treden van de Woningwet in 1902 werden gebouwd voor het armste deel van de arbeidersklasse. De volkshuisvesting stond toen nog in de kinderschoenen. De eerste arbeiderswoningen waren eind 19de eeuw gebouwd door particuliere liefdadige verenigingen, zonder subsidie. Om de kosten eruit te krijgen, moesten ze een huur vragen die voor echt arme mensen niet was op te brengen. Hun doelgroep bestond dus uit geschoolde arbeiders met een geregeld inkomen. Maar wie geen vast werk had, bleef achter in de krotten van de oude binnenstad. De gemeente zat vooral in de maag met grote gezinnen met een klein inkomen. Eigenlijk zouden hun krotten onbewoonbaar moeten worden verklaard, maar die families konden nergens heen. Daardoor bleef kon de mooie nieuwe Woningwet op dit punt een dode letter. Maar gelukkig maakten andere artikelen van die wet eindelijk overheidssubsidie aan woningbouwverenigingen mogelijk, waardoor ook ‘moeilijke gevallen’ in principe een redelijke en betaalbare woning zouden kunnen krijgen.

In 1908 werd de vereniging De Arbeiderswoning opgericht. Tot de initiatiefnemers behoorden het sociaal-democratische gemeenteraadslid F.M. Wibaut, die in 1914 wethouder zou worden, diens zwager ir. Arie Keppler, medewerker van Bouw en Woningtoezicht en vanaf 1915 de eerste directeur van de Gemneetelijke Woningdienst, en Johanna ter Meulen, al vele jaren actief in de filantropische arbeiderswoningbouw. @ De vereniging stelde zich ten doel arbeiderswoningen te bouwen met een huur ‘onder kostprijs’. Dat was mogelijk doordat het rijk dan een ‘sociale achterlijkheidsbijdrage’ betaalde, een soort huursubsidie. In 1911 was men eindelijk toe aan concrete bouwplannen. Uit de bestuursvergadering van eind mei: “Allereerst werd ter sprake gebracht het soort woningen dat men wenschte te bouwen. Vast stond dat het woningen moesten zijn met lage huurprijzen en veel ruimten voor de groote gezinnen die thans óf geen onderdak kunnen vinden óf veel te bekrompen gehuisvest zijn. (...) De huren werden bepaald op ƒ 1,80 tot ƒ 2,50 per week, het minimum aantal kinderen op 4, het maximum inkomen op 13 à 14 gulden per week. Besloten werd de architecten Berlage en De Bazel te vragen of zij bereid zouden zijn de bouw op zich te nemen, respectievelijk in de Java- en de Staatsliedenbuurt.”

Plattegrond

Keppler droeg waarschijnlijk de basisplattegrond aan, ontleend aan de Britse ‘model-cottage’ uit 1851, het type waarop veel sociale woningbouw is gebaseerd. Opvallend aan de Arbeiderswoning-blokken is het centrale trappenhuis, dat acht woningen ontsluit, "waardoor” (schrijft architectuurhistoricus Jan de Heer) “voor de samenstelling van een bouwblok niet de afzonderlijke woning maatgevend is, maar de maat van twee (…) gespiegeld rond de trap". Berlage en De Bazel baseerden hierop een plan met verschillende ‘woningtypen’. “Met behulp van eenvoudige schakelingen en herhalingen, met eenvoudige architectonische middelen voor de gevel en de dakvorm, zijn zij in staat het blok als architectonische eenheid te definiëren", aldus De Heer in zijn begeleidende artikel bij een uitgave van Berlages verzamelde ontwerpen.

Een ingewikkelde opgave bij het bouwen van zulke grote woonblokken was te zorgen dat alle afzondelijke woningen voldoende licht zouden krijgen. Berlage bedacht daarvoor een, volgens Bock, "in zijn eenvoud geniale oplossing": inspringende hoeken. Vernieuwend was destijds ook de gemeenschappelijke tuin, al was Berlage niet de allereerste die op dat idee kwam. Hij nam het over van collega Jan van der Pek, die in 1911 voor het eerst zo’n binnentuin maakte in een woonblok voor woningbouwvereniging Rochdale in de nabijgelegen Eerste Atjehstraat volgde. De gedachte was dat de huurders toch geen geld hadden om een eigen tuintje te verzorgen. Maar zo hadden ze toch uitzicht op prachtige beplanting, keurig verzorgd door de gemeente.

De indeling van de blokken (in totaal 169 woningen) leverde Berlage heel wat puzzelwerk op. Ze mochten niet te veel kosten, ze moesten geschikt zijn voor grote gezinnen en ze moesten voldoen aan de bouwvoorschriften. Hoe meer kamers een woning moest tellen, hoe kleiner die kamers dreigden te worden. Het werd passen en meten. Naast een woonkamer waren er een spoelhok met gootsteen en drie of vier slaapvertrekken. In de kinderslaapkamers pasten precies twee bedden. Koken moest in de kamer gebeuren. Er was geen aparte keuken, volgens Bock omdat De Arbeiderswoning wilde voorkomen dat de bewoners daarin gingen wonen en de andere vertrekken zouden onderverhuren...

Na de ontwerpopdracht aan Berlage duurde het, vooral door financiële moeilijkheden, nog vier jaar voor de bouw begon. Rond die tijd, op 11 juni 1915, benoemde het bestuur alvast mevrouw Verhoef tot opzichteres. Zij moest de huur innen, klachten van bewoners doorgeven en maatschappelijk werk verrichten. Toch nog wat overhaast werden de blokken in januari 1916 opgeleverd, om tijdelijk onderdak te kunnen bieden aan de slachtoffers van de watersnoodramp in Waterland. Daarna konden andere gezinnen die aan de eisen voldeden, onder meer afkomstig uit onbewoonbaar verklaarde woningen, hun intrek nemen voor een huur van uiteindelijk ƒ 2,35 (normaal was zo’n ƒ 3) per week.

Bloembakkenwedstrijd

Het beheer van de woningen bleek moeilijker dan verhoopt. In de drie complexen (in totaal 447 woningen) van De Arbeiderswoning in Oost en West was vanaf het begin sprake van vernieling, wangedrag en huurschuld. De bewoners in de Javabuurt waren het minst handelbaar, morde het bestuur op 7 september 1917. “Ze vinden het maken van huurschuld niet zo erg; er bevinden zich veel anarchistische elementen onder. Ongewoonte van betalen bij vroegere huurbazen en deze ongelukkige omstandigheden lijken veelal de schuld van de wanbetaling over het algemeen.”

“Misschien is de overgang van overvol krot naar een vrij ruime etagewoning voor velen te groot geweest”, suggereerde historicus Paul Spijkers in 1986 in zijn doctoraalscriptie over de Indische Buurt. “Bovendien versleten de woningen door de bouwwijze van één voordeur en één trappenhuis voor vele gezinnen aanmerkelijk.” Bovendien waren veel gezinshoofden werkloos of hadden ze een onregelmatig inkomen. Het is dus niet zo verwonderlijk dat het complex in de buurt al gauw een slechte naam kreeg. Gesproken werd van het ‘Fort van Sjakoo’, ooit de bijnaam van een huizenblok op de Elandsgracht waarin de beruchte 18de-eeuwse bendeleider Jacob Frederik Muller en zijn kornuiten gewoond zouden hebben. Een buurtbewoner vertelde aan Spijkers: “Het Fort? Nou daar woonde veel schurriemurrie! Vechten en drinken!” Maar een ander was milder: “A-sociaal? Het was de armoede die de mensen zo maakte. Ik ken d’r een hoop van, maar het zijn zúlke mensen!”

Voor niet te handhaven (“ontoelaatbare”) gezinnen kwam in 1917 een school in Wittenburg beschikbaar, onder toezicht van gepensioneerde politieagenten. Een jaar later werd de school, “een volledige mislukking”, weer ontruimd, schreef Keppler in 1929 in een rapport.

Op vergaderingen van De Arbeiderswoning waren huurschulden vooral sinds 1917 een terugkerend agendapunt. Op 8 mei 1918 deelde de directeur mee dat in de eerste week van april de te innen huur ƒ 1089,- was, waarvan ƒ 283,- niet betaald werd: een achterstand van 25%. In de daarop volgende weken bedroeg deze achterstand 23%, 18%, 20%, “zoodat spoedig ingrijpen zeer noodzakelijk is". Besloten werd tot uitzetting van bijvoorbeeld Berrier, Javaplein 20hs. Over het gezin zou met de voogdijraad contact worden opgenomen. Dertien anderen kregen een oproep, waaronder Keyser, schipper op een plezierjacht, Balistraat 129hs, en W.C. Scholten, timmerman (“met hartkwaal”), met een gezin van acht personen, Javaplein 24 eenhoog. Soms betaalde een steuncomité voor bewoners de huurachterstand. Als het even kon werden soepele regelingen getroffen. In 1919 liep nog wel een ‘exploit’ tegen mejuffrouw Overeem, Benkoelenstraat 5 tweehoog, verpleegd in het Binnengasthuis, met de jongste kinderen in het bestedelingenhuis en de oudsten nog thuis, waar “een 20-jarige dochter een onzedelijk leven leidt”.

Het was niet louter ellende. Zo konden de bewoners in 1918 meedoen aan de bloembakkenwedstrijd van Het Koggeschip, voorloper van de vvv. De bakken met aarde gaf de gemeente gratis in bruikleen, de planten betaalden ze zelf. In 1919 kwamen er een zandbak op het Javaplein en kindertuintjes op het binnenterrein. Op een ander binnenterrein speelde een korfbalclub. In die tijd begon ook de huurschuld te dalen.

De blokken van de vereniging (in 1918 opgegaan in de Gemeentelijke Woningdienst) beantwoordden niet aan hun doel, zo was niettemin duidelijk. De Commissie van Advies inzake Arbeiderswoningen, zoals het voormalige verenigingsbestuur nu heette, stelde eind 1918 vast dat “het bijeenbrengen van al die groote gezinnen een fiasco is gebleken”. Besloten werd dit in het jaarverslag te zetten.

Waardig metselwerk

Vergeleken met de kelders en krotten waar de eerste bewoners vandaan kwamen, waren de nieuwe woningen paleisjes. Maar in de loop van de 20ste eeuw groeide de onvrede. De kamers waren toch wel erg krap. De gezinnen werden wel kleiner, maar de bewoners gingen hogere eisen stellen aan hun wooncomfort. De laatste grote renovatie vond plaats rond 1970: toen kregen de woningen een echte keuken, een douche en nieuwe voordeurpartijen. Sindsdien werd er weinig meer aan gedaan. Het Woningbedrijf stelt nu terecht dat de woontechnische staat niet goed is - maar heeft daarvoor zelf gezorgd. Bouwtechnisch is er volgens experts echter weinig mis met de blokken. Uit het haalbaarheidsonderzoek van 1996 kwam al naar voren dat de blokken te handhaven zijn, doch wel ingrijpend moeten worden verbouwd.

Voor de architectuurdeskundigen telt het handhaven van de binnenkant van de Berlageblokken minder en mag desnoods ‘de tuin in’ gebouwd worden als de sobere, voor Berlage zo tekenende strakke, zakelijke straatkant met het expressieve gebruik van baksteen maar blijft. Na een flinke schoonmaakbeurt kan de gevel weer baksteenrood worden. Manfred Bock: "Het was sobere architectuur, die volgens Berlage bij arbeiders hoorde. Waardig metselwerk, waarvoor hij goede baksteen, natuursteen, en hout dat niet na drie jaar zacht werd, wilde hebben."

Hun functionele stijl hebben de blokken op het Javaplein gemeen met de andere complexen van De Arbeiderswoning. Maar wat ze uniek maakt, is Berlages eigenwijze keuze om niet (zoals hem gevraagd was) één langgerekt blok neer te zetten. Door twee zijstraatjes in te voegen knipte hij het blok in drieën. Daardoor kregen de woningen meer zon en kwam er meer openbare ruimte. De blokken op het Javaplein zijn in dat opzicht al een voorstudie voor Plan-Zuid, ontworpen in 1915, dat Berlage tot de vader van de nieuwe Nederlandse bouwkunst maakte.

De brief van de architecten heeft intussen wel effect gehad. Op 8 september gaf het stadsdeel een persbericht uit, dat er een nieuw onderzoek komt “naar een scenario voor de vernieuwing van het Javaplein met behoud van de Berlageblokken”, in samenspraak met rijksbouwmeester Wytze Patijn (die overigens op 1 november wordt opgevolgd door Jo Coenen). In december moet dat onderzoek klaar zijn.

Wordt vervolgd!

A.A.H. de Koningh is freelance journaliste.

Noot

1| De blokken omvatten de adressen Javaplein 20-38, Javastraat 128-130, Balistraat 129-141, Benkoelenstraat 1-11 en 2-12 en Lankatstraat 1-11 en 2-12.

Bronnen en literatuur

Notulenboek bestuursvergaderingen De Arbeiderswoning en Commissie van advies inzake de arbeiderswoning, 1911-1921, in particulier archief 1114, Gemeentearchief Amsterdam.

Sergio Polano, Hendrik Petrus Berlage, Het Complete Werk, Amsterdam 1987.

Paul Spijkers, De Indische Buurt. Geschiedenis van een Amsterdamse wijk. Amsterdam 1986.

De huisvesting van asociale gezinnen te Amsterdam. Uitgave van den gemeentelijken woningdienst, Amsterdam 1929.

Manfred Bock, Jet Collee en Hester Coucke, Gids langs 54 architectuur-projecten. H.P. Berlage en Amsterdam, Amsterdam 1987.