Nadat Johnny Jordaan in 1962 een café had geopend in Rotterdam, reisde hij elke maandag met de trein naar Amsterdam. Hij liep dan altijd even over de brug voor het Centraal Station, daar zat Jopie Schouten accordeon te spelen. Jopie speelde dan De parel van de Jordaan (Johnny’s eerste plaatje), waarop Johnny een rijksdaalder in de hoed liet vallen.

Jopie was als Josephus Ignatius Schouten op 30 juli 1885 in Amsterdam geboren. Hoe hij bijna achttien jaar later in de muziek terechtkwam, vertelde hij in juli 1953 – het was juist zijn vijftigjarig jubileum als artiest – aan ‘Dagboekanier’ Henri Knap van Het Parool: “Ik werkte bij suikerfabriek Het Bolwerk aan de Marnixstraat. Die fabriek werd afgebroken. Zo kwam ik zónder. Dat was niet erg, ik was een vrije jongen. Mijn buurman zong op straat. Tegenwoordig stik je in de straatmuziek, maar toen kon je nog geen grachten dempen met muzikanten. Het was iets bijzonders. Mijn buurman zei: ‘Ze klagen in de Zaanstreek, dat ik zonder muziek zing. Ga méé.’ Maar ik dorst niet. Toen liet ik me bepraten. Eén dag naar Oostzaan. Buurman zingen en ik speulen op de harmonica. Nou meneer, een werkman verdiende toen f 12,- in een hele week, en ik ving zes-vijf-en-zeventig op éne dag. Zo kwam ik erin, en ik blééf erin.”

Smartlappen

Dat was in 1903. Schouten was op twee dagen na achttien jaar. Zijn doorbraak kwam toen hij de begeleider werd van Willem Kila, de ‘koning van de straatzangers’. Het duo maakte furore in een tijd dat er nog geen radio en televisie was en de bioscopen alleen nog maar ‘stomme’ films vertoonden. Waarschijnlijk hebben ze elkaar voor het eerst ontmoet nadat Kila in december 1913 vanuit Rotterdam in Amsterdam kwam te wonen. Hij was op 1 juni 1888 in de Maasstad geboren, waar hij in mei 1910 trouwde met Maria de Jong (1892-?). Van hun zeven zoons en twee dochters overleden drie zoons en een dochter binnen anderhalf jaar na de geboorte. In Amsterdam verbleef hij op diverse adressen, ook in woonwagens en op woonschepen. Tussen 1913 en 1933 verhuisde hij liefst vijftien keer en woonde hij afwisselend in Den Haag, Leeuwarden en Amsterdam.

Willem Kila had een uitstekende stem. Het Algemeen Handelsblad schreef in 1916 dat hij “zelfs in concertzaal of schouwburg zijn gaven [zou] kunnen cultiveeren – een warme, hooge bariton, sterk en beschaafd”. Hij wist zijn toehoorders zó te raken met zijn smartlappen en zijn manier van zingen en voordragen, dat de tranen over de wangen liepen. Zo zong Kila bij een optreden van het duo op de Lindengracht een lied over een jong meisje dat zich had verdronken in de Singelgracht: Welk moederhart moet thans niet wenen/ bij ’t hooren van deez’ jammerklacht/ Een jonge maagd van vijftien jaren/ heeft zich zo wreed ter dood gebracht/ Een koene sprong, weg was haar leven/ en ’t huisgezin in diepe rouw/ De arme moeder zucht in ’t wenen/ ‘Ach dierb’re dochter, ik kom ook gauw.’

Emoties

Hij vervolgde met een lied waarin een meisje eerst haar vader verliest en daarna haar moeder (Moesje, o lieve moesje/ Waarom blijf je voor mij toch zo koud?), en dan over de invoering van de hondenbelasting en hoe de gemeente honden zonder penning wreed verdrinkt. Om het tranentrekkende optreden te besluiten zong Kila nog een lied over een moeder uit de Willemsstraat die haar pasgeboren kind in een put had gegooid. Heb je het al gehoord/ van die vreselijke moord/Een kind in de put gevonden,/ een kindje met zwart haar,/ En de moeder kreeg twee jaar/ En de putteschepper had het gevonden./ O wat een schande/ Wat een schande voor de Willemsstraat.

Of het allemaal echt gebeurd was, wist niemand, maar hij hield de aandacht van het publiek ermee vast en wakkerde de emoties bij elk couplet verder aan. In armoedige buurten als de Jordaan kwamen zulke smartlappen, hoe sentimenteel ook, hard aan: iedereen kende wel iemand die een kind verloren had – en Willem kon er zelf over meepraten. Na het optreden ging Jopie met zijn mansbakje rond. Ze verdienden nog wat extra door voor twee cent de tekst van het lied aan de toehoorders te verkopen, om het thuis met z’n allen te kunnen zingen.

Koningin

Ander repertoire hadden Kila en Schouten ook, van het dubbelzinnige lied Mina, hou je hengel in de hand tot Mijne moedertaal is de scho-hoonste taal en bekende aria’s uit de opera’s van Giuseppe Verdi en Giacomo Puccini. Hun versie van It’s a long way to Tipperary was in 1914 een grote hit. Niet alleen de Jordaan, maar het hele centrum van Amsterdam was hun werkterrein. Ze zongen op straat – en omdat ze geen vergunning hadden om hun muzikale talenten op de openbare weg te laten horen, “keken hun vier ogen in vier windrichtingen”. Elk moment kon er een politieagent verschijnen.

Straatzangers zonder vergunning riskeerden een proces-verbaal wegens het “zingen zonder permissie op den openbaren weg” of het “veroorzaken van volksverzamelingen”. Mensen gooiden muntstukken uit het raam, zelfs van driehoog, maar van geld ophalen kwam soms niets. Jopie verstopte dan zijn accordeon onder zijn overjas en de heren vertrokken naar een plek zonder agent. Over hun verdiensten klaagden ze niet, ze konden er aardig van rondkomen, maar het leek soms of er overál politie was: “Geen aria hebben wij ononderbroken kunnen afwerken.”

In Volendammer pakken ging het tweetal kermissen in heel Nederland af en trad ook in theaters op, volgens Jopie soms voor hoog publiek. In Utrecht was prins Hendrik bij een concert aanwezig; hij vond hun optreden schön, zei hij tegen hen. Na een optreden bij een grote tentoonstelling had koningin Wilhelmina beiden de hand geschud en gezegd: “Als ik vijftig jaar word, moeten jullie in de residentie komen spelen.” En dat hebben ze ook gedaan, zei Jopie. “Vier dagen lang, meneer, in Den Haag, maar de koningin heb ik niet meer gezien.”

Polyphon

Willem Kila maakte in de periode 1914-1923 meer dan 230 plaatopnamen voor diverse maatschappijen in Amsterdam, Rotterdam, Berlijn en mogelijk Parijs. Hij had drie verschillende accordeonisten als begeleider. Behalve Jopie Schouten (zo’n 100 opnamen tussen 1914-1920, mogelijk ook in 1921 en 1923) waren dat Willem van Bekkum (1919 en 1922) en Gerrit Hermans (1920-1921). In de jaren twintig stond Kila ook met zijn echtgenote Marie voor de opnametoeter. Die platen verschenen onder de namen ‘Marie en Willem Kila’ en ‘Duo Kila’. Opnamen met Schouten voor Polyphon in de jaren twintig kwamen uit onder de naam ‘Willem en Jopie, de bekende Amsterdamsche straat-zangers’. Schouten, in 1953: “Die platen liepen geweldig. Voor de eerste kreeg ik éne riks, later vijftig pop, maar ja, het was stom, dat we de auteursrechten hadden afgestaan. Als u het mij vraagt, gaan die platen nóg wel.”

In de jaren 1927-1929 woonde Willem Kila in Leeuwarden, zonder zijn vrouw en kinderen. Hij zong er in cafés en op straat. Meer dan een halve eeuw later konden sommige Leeuwarders zich hem nog herinneren. Ze vertelden aan ’t Kleine Krantsje dat hij een enorme stem had en prachtig kon zingen; de buurt liep uit om naar hem te luisteren. Anderen herinnerden zich evenwel dat het in Leeuwarden met Kila bergaf ging. Zijn stem zou door drank aangetast zijn, hij zou vaker onder invloed zijn geweest en iemand meende hem in 1928 in de Leeuwarder gevangenis gezien te hebben. Dat kan kloppen: op 30 november 1928 werd hij in Café Paardekam bij een ruzie in het gezicht gestompt, getrapt en met een mes in het hoofd gestoken. De dader, Jan de B. uit Zwolle, kreeg twintig dagen gevangenisstraf, maar werd in hoger beroep vrijgesproken. In juni 1929 moest Willem zelf twee weken zitten na een vechtpartij in een bierhuis, waarbij “eenige ruiten” waren gesneuveld.

Koopman

Op 2 januari 1930 keerde Willem Kila terug naar Amsterdam, om drie jaar later naar Den Haag te verhuizen. Zo goed als zeker kwam daarmee een einde aan zijn samenwerking met Jopie Schouten. Mogelijk traden de mannen al langer niet meer met elkaar op. Kila verdiende in Den Haag zijn geld als koopman.

In juni 1941 werd hij opgepakt voor zwarthandel. Bij een inbraak in het kantoor van het Gemeentelijk Distributiebedrijf aan de Tweede Oosterparkstraat was een gigantisch aantal distributiebonnen gestolen. Hij had van twee tussenpersonen boter- en meelbonnen ter waarde van ettelijke duizenden rantsoenen betrokken, die hij verhandelde. Zes mensen kregen de doodstraf. Kila kwam eraf met drieënhalf jaar tuchthuis, omdat hij niet zo’n grote rol had gespeeld. Hij moest zijn straf uitzitten in Kassel, waar hij twee maanden voordat Duitsland capituleerde, op 16 maart 1945 overleed. In de overlijdensakte staat als doodsoorzaak vermeld: Allgemeine Körperschwäche, mogelijk door het zware werk in een steengroeve. Willem Kila ligt begraven op het Nationaal Ereveld Loenen, in de gemeente Apeldoorn.

Nadat Kila in 1933 naar Den Haag was verhuisd, begeleidde Jopie nog een tijdje Willems echtgenote Marie en ging daarna alleen verder als straatmuzikant in Amsterdam. Na de bevrijding werd de brug bij het Centraal Station zijn vaste plek. Drie dagen in de week zat hij daar te spelen op zijn accordeon – mét vergunning. Een oude hoed lag voor hem op straat. De rand had hij afgeknipt, “want anders is het zo érg een hoed”. Wie wat wilde geven, kon zijn centen daarin kwijt. Om geld vrágen deed hij niet.

Laatste jaren

De Dagboekanier noteerde: “Ik zit hier maar zo’n beetje op die brug m’n laatste jaren te slijten. Ik ben uit de mode, meneer. Mensen op leeftijd geven nog, die zeggen: ‘Ha die Jopie, hier hejje wat.’ Met slecht weer, als je zit dood te vriezen, vang je goed. Dan hebben ze medelijden. Maar met zulk weer als nou denken ze: zit-ie effe fijn in het zonnetje? Dan zijn ze nog jaloers óók.” Omdat hij zijn vijftigjarig jubileum als straatmuzikant vierde, voegde hij eraan toe: “Meneer, zet er vooral bij, dat ik Karthuizerstraat 22 tweehoog woon. Je kunt niet weten. Misschien, dat de een of ander nog komt opdraven voor m’n gouden jubileum.” Jopie Schouten overleed op 22 december 1966 in Amsterdam.

Beeldbron: Collectie Ben Poelman. Zanger Willem Kila met zijn compagnon, accordeonist Jopie Schouten. De foto op de folder is omstreeks 1919 gemaakt.