Toevallig reden we langs het Olympisch Stadion toen we het over het Olympisch Stadion kregen, hoewel we het eigenlijk niet over het Olympisch Stadion hadden maar over de Volewijckers, waar Jan met zijn vader lang geleden Abe Lenstra had gezien. Zijn vader wist niks van voetbal, zei Jan, maar hij was meegegaan omdat hij Abe wel eens wilde zien spelen. Abe was tenslotte een legende, een voetballer van wereldformaat die deel uitmaakte van het Gouden Binnentrio, waarin hij samen met Faas Wilkes en Kees Rijvers er een keer in geslaagd was niet van Luxemburg te verliezen.

‘Abe bakte er helemaal niets van’, zei Jan, ‘het was vreselijk, maar wat dacht je dat mijn vader na afloop zei?’ ‘Wat een geweldige voetballer toch, die Abe,’ zei ik. En zo was het. Ik heb Abe ook een keer heel slecht zien spelen, tegen Blauw-Wit, in het Olympisch Stadion, waar mijn oom – die als Blauw-Wit verloren had niet at, maar wel dronk – me mee naartoe genomen had. ‘Abe’, zei mijn oom, ‘is als een luipaard, het lijkt of hij slaapt, maar plotseling slaat hij toe.’ Die middag niet dus.

Wie ik ook in het Olympisch Stadion heb zien spelen, is Puskas, uit het Hongaarse Wonderteam, dat in 1954 in de finale van het WK op zo jammerlijke wijze ten onder ging tegen de Manschaft. Zoiets zou Oranje onder aanvoering van Cruijff nooit gebeurd zijn! Drie doelpunten heb ik Puskas zien maken, en Hidagkutti, Grocics en Kocsis deden ook mee. Een onvergetelijke avond, maar onvergetelijker nog waren de wieleravonden met al die adembenemende sprintduels tussen Harris en Maspes, Derksen en van Vliet. Als die jongens het op hun heupen kregen stonden ze soms wel drie kwartier wiebelend stil op de betonnen wielerpiste. Sur place heette dat en wij vonden het prachtig.

Maar het mooiste van de avond zat toch aan het slot. Zo tegen half elf, schat ik, kon je de motoren al horen grommen, en dan kwam het grote ogenblik dat de speaker de magische woorden sprak: ‘Motoren in de baan!’ En daar had je ze, Woutje Wagtmans, Guillermo Timoner, Jan Pronk, Noppie Koch, onze helden die een uur later, na een verschrikkelijke koers, met schuim op de mond met zijn vieren op de finish af denderden. Ronde na ronde reden ze boven elkaar, alle vier met tachtig in het uur, maar er kon er maar één winnen. Als er banken waren geweest, hadden we erop gestaan om te zien hoe het Pronk was die won – met een banddikte.

‘Allemaal doorgestoken kaart,’ zei iemand, maar dat was onzin natuurlijk. Zou Wagtmans niet willen winnen? Of Timoner? Was die soms voor niks wereldkampioen? Doorgestoken kaart, laat me niet lachen.