In de serie Belangrijke Gebouwen en hun Rol in ons Leven, deze maand: het Concertgebouw. Waar wij als zesdeklassers naartoe mochten om een schoolconcert bij te wonen. De avond tevoren kon ik niet slapen van de opwinding, want een heus concert, en in het Concertgebouw nog wel, dat was niet niks. Dat was wel even iets anders dan het Tuschinksi Theater Orkest, want met violen en klassiek – wat dat ook wezen mocht, maar daar zou ik de volgende dag dus achter komen.

Vanuit heel Amsterdam kwamen we met de tram, een Concertgebouw vol, dat zoveel indruk maakte dat even welhaast stil leek, en dat wil wat zeggen met al die straatschoffies op het pluche. Wie de dirigent was, weet ik niet meer, maar hij zwaaide met zijn stokje en het hele spul begon te spelen, prachtig, vooral die violen. Maar plotseling en volkomen onverwacht begon er een man doorheen te lullen. Iets over een jongetje en een wolf, en ‘meneertje Hobo ture-lure-tu-tu-tuut’, en dat hield niet op. Er bleken allerlei types opgetrommeld om de boel met hun praatjes te versjteren. Als dat klassieke muziek is, dacht ik, is klassieke muziek niet voor mij.

Op de HBS werd dat vooroordeel nog eens aangescherpt, want ik had een muziekleraar die vond dat hij prachtig vleugel speelde. Op zichzelf niet erg. Maar hoe goed hij dat wel niet kon, liet hij bij voorkeur horen als de vakanties begonnen, zodat je dan drie uur met zijn allen in het gymlokaal zat opgesloten om naar zijn gevleugel te luisteren terwijl buiten de wereld wachtte.

‘Ik ga in november naar Art Blakey,’ zei Takkie die van de jazz was toen we eindelijk op straat stonden, ‘zin om mee te gaan?’ Het was in het Concertgebouw, op 29 november 1958, en het was een nachtconcert, wat inhield dat het om 12 uur ’s nachts begon. ‘Echt waar?’ zei ik. ‘Echt waar,’ zei Takkie. En waar was het, of het nou Sonny Rollins was of Horace Silver, Art Blakey of Thelonious Monk, hun concerten begonnen om twaalf uur, en een betere tijd was er niet. Het Concertgebouw stond blauw van de rook, er was altijd een hoop opwinding en na afloop ging iedereen naar Sherezade waar ze dan nog een uur met Lee Morgan zaten te praten, behalve als ik meeging, want dan was Sherezade om kwart over drie gewoon dicht.

Als ik de straat uitloop, zie ik het Concertgebouw met die malle harp op het dak en denk aan alle moois dat ik er heb gehoord, van Coltrane tot Tina Turner, van Buxtehudde tot Debussy. Maar met meneertje Hobo is het nooit meer goed gekomen.